3.1.1 Bij de behandeling/begeleiding van de patiënt/cliënt staat de balans tussen veiligheid en persoonsgerichte zorg centraal.
3.1.1. A. i)De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. i) Binnen de klinische en ambulante behandel setting wordt gewerkt met een model gericht op recidivereductie, zoals bijvoorbeeld het Risk-Need-Responsivity (RNR) principe21. Daarnaast wordt hierbij gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg.
3.1.1. A. ii) De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. ii) Voor alle ambulante begeleiding en alle verblijfszorg (begeleid wonen) wordt in ieder geval gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg, waarbij begeleiders de risicofactoren betrekken in hun begeleiding.
3.1.1. B. Wanneer veiligheid en persoonsgerichte zorg in tegenspraak zijn met elkaar, weegt veiligheid zwaarder in de afweging.
3.1.2. Veiligheidsmanagement(waaronder risicomanagement) is een integraal onderdeel van de Forensische Zorg.
3.1.2. A. Voor iedere patiënt/cliënt wordt een risicotaxatie uitgevoerd middels een erkend instrument. Op basis van de uitkomsten wordt, waar geïndiceerd of waar nodig, een (vroeg) signaleringsplan opgesteld. Risicotaxatie en een signaleringsplan (en waar van toepassing een terugvalpreventieplan) vormen een integraal onderdeel van het behandelplan/begeleidingsplan.
3.1.2. B. De delictanalyse wordt voor alle patiënten/cliënten binnen de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) ingezet. Voor de Overige Forensische Zorg (OFZ) geldt dat de organisatie beleid heeft bij welke patiënten/cliënten men wel of geen en wanneer een delictanalyse inzet. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt mede opgesteld naar aanleiding van de, indien afgenomen, delictanalyse. Voor de delictanalyse wordt gebruik gemaakt van de methode die onder het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ) is ontwikkeld.
3.2.7. Veiligheidsmanagement (waaronder risicomanagement) specifiek per Klinisch en Ambulant
3.2.7. A. Binnen de Klinische Forensische zorg wordt het veiligheidsmanagement afgestemd op en (waar sprake is van beveiligingsniveaus) ingepast binnen het geldende beveiligingsniveau.
3.2.7. B. Binnen de Ambulante setting is het nodig om met een veiligheidsplan te werken als er sprake is van een hoge kans op recidive (eventueel veroorzaakt door acute risicofactoren), indien mogelijk met betrokkenheid van systeemleden.
3.1.1. D. Professionals werken aan een veilige en betrouwbare professionele relatie met de patiënt/cliënt. Dit draagt bij aan de motivatie van patiënt/cliënt en de professional creëert binnen het contact voldoende veiligheid waarin de patiënt/cliënt kritisch naar zichzelf kan kijken en nieuw gedrag kan aanleren. Dit is essentieel om tot een geslaagde behandeling/begeleiding te kunnen komen.
3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.
3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.
3.2.8. Het leefklimaat vormt een belangrijk onderdeel van de behandeling/begeleiding binnen de klinische- en verblijfssetting.
3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.
3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.
3.2.8. E. Het leefklimaat biedt ruimte aan een zinvolle dagbesteding en aandacht voor fysiek en psychisch welbevinden.
3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.
3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
3.2.9. Bij het toekennen en uitvoeren van verloven is het risicomanagement leidend. Dit onderdeel is alleen in de klinische setting van toepassing.
3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.
3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.
3.2.9. C. Bij het toekennen van verlof is er oog voor de positie van het slachtoffer van het delict, indien er een slachtoffer is gemaakt door de dader. Ofwel doordat er slachtofferonderzoek wordt uitgevoerd, ofwel dat hierover informatie wordt ingewonnen bij netwerkpartners. De uitkomsten worden meegewogen in de voorwaarden voor het verlof.
3.2.9. D. Verlofregelingen worden per casus voorafgaand aan inwerkingtreding met betrokken netwerkpartners en de directe naasten (binnen de geldende wet- en regelgeving) besproken.
3.2.9. E. Het verlof wordt voor- en nabesproken met de patiënt/cliënt.
3.1.6. A. Risicomanagement is leidend bij het op- en afschalen.
3.1.6. B. Op- en afschalen gebeurt afhankelijk van het (risicovol) gedrag en de bevindingen van het team van behandelaren/begeleiders, gebaseerd op rapportage en dossiervoering, inzichtelijk voor de patiënt/cliënt.
3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd
door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).
3.1.3. C. De eerste definitieve versie van het behandelplan/begeleidingsplan wordt opgesteld op basis van delictanalyse (indien beschikbaar), de risicotaxatie (indien beschikbaar), de beschermende factoren, de eisen van de rechter/reclassering en stoornis-specifieke diagnostiek. Daarnaast is het behandelplan/begeleidingsplan afgestemd op iemands persoonlijke behoeften, krachten, kwetsbaarheden, wensen en voorkeuren.
5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.
5.1.1. B. Bij incidenten gericht op de professional voelt deze zich ondersteund door de organisatie.
5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.
5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.
5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.