4.1.1. De professionals in de Forensische Zorg hebben een professionele grondhouding.
Professionele verplichtingen
4.1.1. A. Professionals gaan respectvol om met patiënten/cliënten, zowel in verbale als non-verbale communicatie.
Professionele verplichtingen
4.1.1. D. Professionals zijn zich bewust van hun eigen normen en waarden en zij kunnen deze professioneel hanteren. Professionals kunnen reflecteren op eigen gedrag en ervaringen en zij zijn in staat om dit bespreekbaar maken.
4.1.6. Binnen de organisatie is tijd, ruimte en openheid om continu te leren, te reflecteren en te ontwikkelen.
4.1.6. A. De organisatie zorgt dat voor iedere professional voldoende tijd en ruimte is om te leren en zich te ontwikkelen. De organisatie creëert hiervoor een cultuur die leren en reflecteren stimuleert en waar professionals zich ten opzichte van elkaar kwetsbaar kunnen opstellen.
4.1.2. De professional werkt methodisch en volgens (zorg)standaarden.
4.1.2. A. Om tot een optimaal behandel- en/of begeleidingsresultaat te komen, werken zorgprofessionals per setting volgens de daar geldende methoden, modules en richtlijnen, zo veel als mogelijk ‘evidence- based’, dan wel volgens ‘good clinical practice’ en, waar mogelijk, volgens de laatste (wetenschappelijke) inzichten in relatie tot de doelgroep. De zorgstandaarden en generieke modules die bij het ZiNL gedeponeerd zijn geven de richting en zijn de basis voor de Forensische Zorg.
4.1.6. B. De organisatie heeft een actueel beleid voor vakmanschap ontwikkeling en scholing van professionals met bijbehorend budget en een daarop passend plan (desgewenst als integraal onderdeel van het jaarplan). De organisatie baseert zich hierbij op de uitgangspunten van het Programma Forensisch Vakmanschap en zet zich aantoonbaar in om de gestelde doelen te behalen.
4.1.6. Binnen de organisatie is tijd, ruimte en openheid om continu te leren, te reflecteren en te ontwikkelen.
4.1.6. A. De organisatie zorgt dat voor iedere professional voldoende tijd en ruimte is om te leren en zich te ontwikkelen. De organisatie creëert hiervoor een cultuur die leren en reflecteren stimuleert en waar professionals zich ten opzichte van elkaar kwetsbaar kunnen opstellen.
4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.
4.1.7. C. De organisatie heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor forensische professionals.
4.1.5. G. Het is de verantwoordelijkheid van de bekwame professional om de nog niet volledig bekwame professional adequaat te begeleiden en te ondersteunen.
4.1.1. B. In de relatie met de patiënt/cliënt werkt de professional toe naar een functionele vertrouwensrelatie, enerzijds door eigen betrouwbaar gedrag te tonen, en anderzijds door het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid bij de patiënt/cliënt.
4.1.1. C. Professionals zetten in op het motiveren en opbouwend beïnvloeden van patiënten/cliënten en zoeken daarbij aansluiting op de ervarings- en belevingswereld binnen de sociale context van de patiënt/cliënt.
4.1.2. B. De professional handelt in lijn met de voor de sector beschikbare (zorg)standaarden en multidisciplinaire richtlijnen. Wanneer de professional daarvan afwijkt, motiveert hij/zij dit zorgvuldig met behulp van door de sector en/of professie erkende argumenten.
4.1.3. De professional werkt in een multidisciplinair team en draagt daar vanuit eigen expertise aan bij.
4.1.3. A. Binnen de Forensische Zorg wordt bij voorkeur gewerkt in een multidisciplinair team, waarbij iedereen, vanuit zijn/haar eigen professie, een bijdrage levert aan het eindresultaat.
4.1.3. B. Afstemming en samenwerking is de regel, en men kan in vertrouwen elkaar aanspreken op gemaakte afspraken.
4.1.4. De professional houdt zich aan de professionele standaard, die bestaat uit vakinhoudelijke standaarden, beroepsethische normen en veldnormen.
4.1.4. A. De professional houdt zich aan vakinhoudelijke standaarden, zoals methodieken, gevalideerde instrumenten en richtlijnen.
4.1.4. B. De professional houdt zich aan de voor zijn/haar beroep geldende beroepsethische normen, onder andere vastgelegd in de beroepscodes (o.a. NIP, BPSW, V&VN, NVvP) en verfijnd/ aangevuld in jurisprudentie vanuit het tuchtrecht.
4.1.4. C. De professional houdt zich aan de binnen de organisatie geldende gedragscodes en kwaliteitsdocumenten (zoals zorgprogrammering) die in de sector of branche ontwikkeld zijn.
4.1.5. De professionals die werkzaam zijn binnen de Forensische Zorg zijn bevoegd en vakbekwaam.
Professionele verplichtingen
4.1.5. A. Professionals onderhouden hun vakkennis op basis van de vastgestelde competenties en leerdoelen, zoals ontwikkeld binnen het Programma Forensisch Vakmanschap.
Professionele verplichtingen
4.1.5. B. De professionals, voor wie dat van toepassing is, staan ingeschreven in het kwaliteitsregister van hun beroepsgroep, houden accreditatiepunten bij indien vereist vanuit hun titel en hebben indien van toepassing een geldige BIG-registratie.
4.1.5. C. Professionals leren en ontwikkelen van en met elkaar. Bijvoorbeeld door middel van feedback, casuïstiekbespreking, supervisie, intervisie, (team-)reflectie, werkbegeleiding en scholing.
Professionele verplichtingen
4.1.5. D. Professionals bewaken de grenzen van hun vakbekwaamheid. Wanneer die grens bereikt is, zorgen ze dat ze nauw samenwerken met een voor de handeling/taak bekwame collega/partner.
Professionele verplichtingen
4.1.5. E. Professionals zijn in beginsel verantwoordelijk voor hun eigen handelen.
4.1.5. F. Professionals die nog in opleiding en/of niet volledig vakbekwaam zijn, worden begeleid door een bevoegde en bekwame professional.
4.1.6. C. Voor organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, is het van belang dat zij op het gebied van forensische aspecten hun professionals ontwikkelen.
4.1.7. De organisatie draagt bij (in verhouding tot haar volume) aan het aantrekkelijk zijn en blijven van de sector op de arbeidsmarkt.
4.1.7. A. Nieuwe medewerkers krijgen bij indiensttreding een inwerkprogramma, zodat zij bekwaamheid in de Forensische Zorg kunnen opbouwen.
4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.
4.1.7. C. De organisatie heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor forensische professionals.
Externe communicatie en samenwerking
4.1.7. D. De organisatie draagt bij aan de gezamenlijke arbeidsmarktaanpak zoals ontwikkeld door de Taskforce Forensische Zorg.
4.1.5. G. Het is de verantwoordelijkheid van de bekwame professional om de nog niet volledig bekwame professional adequaat te begeleiden en te ondersteunen.
5.1.4. De organisatie draagt (waar mogelijk) bij aan wetenschappelijk onderzoek, innovatie en implementatie.
5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.
5.1.4. B. Waar mogelijk voert de organisatie zelf wetenschappelijk onderzoek uit op het gebied van de Forensische Zorg.
5.1.4. C. De organisatie zoekt actief naar mogelijkheden om te innoveren, bijvoorbeeld door middel van leren van data, eHealth en technologie.
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
4.1.3. C. De organisatie heeft een visie en beleid over hoe geschoolde ervaringsdeskundigen ingezet worden binnen de Forensische Zorg, waarin antwoord wordt gegeven op vraagstukken zoals opleiding, positionering, verklaring omtrent gedrag (VOG) problematiek, rechten en plichten. Wanneer ervaringsdeskundigen worden ingezet zijn zij onderdeel van het multidisciplinair behandel-/begeleidingsteam.
3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.
3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.
3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.
3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.
5.1.1. De organisatie zorgt voor een veilig werk- en leefklimaat.
5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.
5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.
5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.
5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.
5.1.2. A. De organisatie heeft een aanpak gericht op het continu kunnen ontwikkelen en borgen van de kwaliteit van dienstverlening. Zaken zoals een plan-do-check-act-cyclus (PDCA), normeren, meten (door bijvoorbeeld audits), herontwerpen en verbeteren, ondersteunen deze aanpak.
5.1.2. B. De organisatie faciliteert het continu leren en gestructureerd ontwikkelen en verbeteren van de praktijk.