Oval halfCircle half

Vergelijking kaders

Heeft jouw organisatie te maken met meerdere (kwaliteits)kaders? In deze matrix vergelijk je het Kwaliteitskader Forensische Zorg met het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Kwaliteitskompas Gehandicaptenzorg (KKGHZ), het Kwaliteitskader zorglandbouw (KKZLB), het Model Verordening sociaal domein, het Toetsingskader WMO en het Kwaliteitskader Woonzorg in de langdurige ggz

De vergelijkende matrix maakt de samenhang inzichtelijk tussen de verschillende kaders. Het vertrekpunt is het Kwaliteitskader FZ. Dit kader is als enige kader volledig opgenomen in de matrix. De andere kaders zijn alleen ingevuld op de onderdelen die horen bij de genoemde categorieën. Voor de volledige teksten van deze overige kaders, verwijzen we je graag naar de relevante organisaties.

Deze matrix is tot stand gekomen vanuit een samenwerking tussen de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), ForZo/JJI, Valente en het EFP.

Hoe gebruik je deze matrix? 

  • In de regel Kaders om te vergelijken selecteer je het Kwaliteitskader FZ en één of twee andere kaders door op het balkje te klikken, deze kleurt dan blauw. Er zijn maximaal 3 kaders tegelijk te vergelijken. Na het selecteren van één of meerdere kader(s), kan de inhoud geëxporteerd worden in Excel met de knop exporteren.
  • Verticaal in de matrix staan alle categorieën genoemd. Door de indeling (pijlers/hoofdstukken) van de verschillende kaders naast elkaar te leggen, zijn er gemeenschappelijke categorieën vastgesteld. 
  • Daarnaast kun je zoeken op sleutelwoorden. Via de sleutelwoorden zoek je specifieker op begrippen die binnen de verschillende categorieën vallen.
  • Tot slot kan je gebruik maken van zoeken in de matrix. Zoek hier op je eigen zoekterm en het resultaat geeft de onderdelen weer waar dit woord in terug komt.

NB: Wanneer je niet het Kwaliteitskader FZ meeneemt in de vergelijking, dus bijvoorbeeld alleen het IZA en het toetsingskader WMO vergelijkt, zal de vergelijking niet compleet zijn. Dit komt omdat het Kwaliteitskader FZ als uitgangspunt is genomen en als enige kader compleet is opgenomen.

Denk mee! 

Heb je feedback op deze inhoud? Of mis je iets? Laat het ons weten via de paarse knop rechtsonder in de pagina. Graag verbeteren we de matrix om zo het (forensische) veld nog beter te ondersteunen bij de implementatie van het Kwaliteitskader FZ.  

Matrix vergelijking kaders

Kwaliteitskader FZ
Kwaliteitskader Woonzorg in de langdurige GGZ
Netwerk

3.1.5. Het netwerk van de patiënt/cliënt wordt actief betrokken tijdens de behandeling en/of begeleiding.

Pijler 1.1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

b) naasten actief betrokken zijn tenzij de cliënt hier nadrukkelijk bezwaar tegen heeft.

Pijler 2.7: Naasten - De organisatie borgt op een passende manier de betrokkenheid van naasten in de organisatie van woonzorg.

Netwerk

Pijler 1.3: Cliënt, professionals en naasten zich committeren aan de afspraken in het woonzorgplan.

Netwerk

3.1.5. A. De behandeling/begeleiding is erop gericht om samen met de patiënt/cliënt zijn/haar omgeving zo in te richten dat hij/zij zich staande kan houden in de maatschappij. Het kan gaan om het betrekken van een bestaand (prosociaal) netwerk, het creëren van een nieuw netwerk en leren om weerbaarder te worden tegen eventuele negatieve invloeden. Er wordt gestreefd naar het hoogst haalbare in het betrekken van naasten met respect voor de wensen van de patiënt/cliënt en de naasten.

Pijler 2.4: Naasten. De organisatie en professionals betrekken naasten bij de woonzorg van de cliënt om de zorg samen vorm te geven, waarbij;
a) in overleg de rol van de naasten in de woonzorg wordt bepaald, afgestemd op de verwachtingen, wensen en mogelijkheden van de cliënt zelf en diens naasten en op de situatie (bijvoorbeeld bij crisis)
b) de naasten actief geraadpleegd zijn als kennisbron en/of hulpbron, bijvoorbeeld voor vroegsignalering (op alle leefgebieden).
c) de naasten betrokken zijn bij het opstellen van het woonzorgplan, tenzij de cliënt hier bezwaar tegen heeft.

Pijler 2.6 - Naasten - De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;
a) als de cliënt geen naasten wil betrekken: de organisatie zich inspant om samen met de cliënt blijvend te onderzoeken wat de meerwaarde is van het betrekken van naasten bij de woonzorg.

Pijler 2.8: Naasten - In sommige gevallen ontbreekt een gezond en steunend netwerk. Wanneer het, na verkenning, blijkt dat de cliënt graag diens sociaal netwerk opbouwt uitbreidt, zet de organisatie zich in om het netwerk op te bouwen of te herstellen en om cliënten op alternatieve wijzen te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld met de inzet van vrijwilligers. Daarnaast kunnen (technologische) innovaties zoals de inzet van robotica verkend worden

Netwerk
3.1.5. B. Naasten, en andere relevante systeemleden, van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij er geen toestemming is van de patiënt/cliënt) uitleg over: i) De problematiek. ii) De behandeling/begeleiding. iii) De afspraken omtrent bezoek.
Netwerk

3.1.5. C. Naasten van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij zij zelf anders beslissen) uitleg en informatie over: i) Het forensische zorgsysteem. ii) Algemene informatie over (de gevolgen van) licht verstandelijke beperkingen, psychiatrische - en verslavingsproblematiek iii) Adviezen om zelf ondersteuning te krijgen (familieverenigingen en (eventueel) familie-ervaringsdeskundigen). iv) De mogelijkheid om een familievertrouwenspersoon in te schakelen.

Pijler 2.5: Naasten - 5) De organisatie heeft oog voor het welzijn van naasten in relatie tot het zorgproces van de cliënt, specifek op het gebied van;
b) voorkomen of verkleinen van stigmatisering, taboe en schaamte en werken aan het begrip voor (het gedrag van) de cliënt.
e) het tonen van begrip en waardering aan naasten.

Netwerk

3.1.5. C iii) Naasten van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij zij zelf anders beslissen) uitleg en informatie over: Adviezen om zelf ondersteuning te krijgen (familieverenigingen en (eventueel)
familie-ervaringsdeskundigen).

Pijler 2.5: Naasten. De organisatie heeft oog voor het welzijn van naasten in relatie tot het zorgproces van de cliënt, specifek op het gebied van;
a) draagkracht en draaglast van de naasten, zodat de naasten een passende rol kunnen spelen in de woonzorg
c) onderlinge steun (peer support), zodat naasten onderling kennis en ervaringen kunnen uitwisselen.
d) kennis en praktische handvatten over hoe om te gaan met de (gevolgen) van de kwetsbaarheden, krachten en mogelijkheden van cliënten, zodat naasten weten welke rol ze kunnen spelen en om zo de verbinding tussen naasten en cliënten te versterken.

Netwerk

3.1.5. D. Gezien het grote belang van de invloed van het netwerk, wordt de patiënt/cliënt actief gemotiveerd om toestemming te geven zijn naasten te betrekken.

Pijler 2.5: Naasten. De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;
a) als de cliënt geen naasten wil betrekken: de organisatie zich inspant om samen met de cliënt blijvend te onderzoeken wat de meerwaarde is van het betrekken van naasten bij de woonzorg.

(mede) zeggenschap

5.1.2. D. De organisatie is een lerende organisatie, waarin ervaringen van patiënten/cliënten/naasten en professionals worden meegenomen in de analyse en het verbeteren van de uitvoering.

Pijler 1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

c) het team de integrale woonzorg zo organiseert dat alle relevante (zorg)professionals betrokken worden, inclusief het behandelperspectief (o.a. meer en minder inzetten van behandeling indien van toepassing) en de vroegsignalering op alle leefgebieden.

(mede) zeggenschap

Pijler Cliënten (pagina 28)
• Cliëntervaringen worden eens per 2 jaar inzichtelijk gemaakt door middel van een door de organisatie gekozen methode. Als de uitkomsten van onderzoek, of andere zaken, daartoe aanleiding geven kan vaker ook nodig zijn. Er zijn meerdere methoden beschikbaar, waarbij de organisatie de best passende kiest. Denk hierbij bijvoorbeeld aan CQi, PREM. Advies: houd het instrument gelijk, om voortgang over de jaren te monitoren.

(mede) zeggenschap

5.1.2. E. Resultaten van de tevredenheids- en/of ervaringsmetingen zijn vindbaar voor patiënten/ cliënten (en hun naasten) (bijvoorbeeld door publicatie in kwaliteitsverslag en/of op website) en worden met de betreffende professionals besproken (zowel uitkomsten van tevredenheidsen/ of ervaringsonderzoeken onder patiënten/cliënten/naasten als tevredenheids- en ervaringsonderzoeken onder professionals).

Pijler 2.6: Naasten. De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;

b) de organisatie zich inspant om de rol van naasten met de cliënt te (her)evalueren.

(mede) zeggenschap
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
(mede) zeggenschap
5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).
(mede) zeggenschap
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging36 van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
Zorg op maat

Pijler 1: Cliënten
1) De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

h) (indien relevant) aandacht is voor pro-actieve zorgplanning (advanced care planning4) en palliatieve zorg.i) de organisatie cliënten wijst op mogelijkheid om onafhankelijke
cliëntondersteuning te krijgen

Autonomie cliënt

3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.

Autonomie cliënt

3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.

Pijler 1.2: Cliënt - De dagelijkse werkwijze van de woonzorg van de cliënt is persoonsgericht en ingericht op een manier dat:

b) het benutten en activeren van de eigen regie, kracht en autonomie van de cliënt het uitgangspunt is

Vrijheden

3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.

Zorg op maat

3.1.3. De patiënt/cliënt ontvangt een behandelplan/begeleidingsplan op maat. Het behandelplan/begeleidingsplan is onderdeel van de behandelcyclus.

Pijler 1: Cliënten
1) De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

d) acties op alle leefgebieden zijn beschreven.

Zorg op maat

3.1.3. A. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt multidisciplinair en zoveel mogelijk in samenspraak met de patiënt/cliënt en waar mogelijk reclassering opgesteld, geëvalueerd en bijgesteld. Het behandelplan/ begeleidingsplan is een dynamisch document dat wordt bijgesteld wanneer dat nodig is. Minimaal halfjaarlijks wordt het plan volledig geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Dit gebeurt vaker wanneer de situatie daarom vraagt. Indien de vervolgorganisatie al in beeld is sluit deze aan bij deze besprekingen.

Zorg op maat

3.1.3. E. Professionals sluiten in het behandelplan/begeleidingsplan aan bij de belevingswereld binnen de sociale context en vaardigheden van de patiënt/cliënt. Van belang is dat de patiënt/cliënt zo veel mogelijk geïnformeerd is over waar hij/zij aan toe is, ook als het plan nog opgesteld wordt of nog niet volledig is. De betrokken professionals en de patiënt/cliënt spreken af welke professional het eerste aanspreekpunt is voor de patiënt/cliënt en wie de patiënt/cliënt dus ook informeert.

Pijler 3.13: De Professional - Organiseren van de integrale zorg voor de cliënt. De organisatie heeft de coördinatie van de integrale zorg voor de cliënt duidelijk belegd. Bij de coördinatie hoort onder andere:
c) een centraal contactpersoon, die samen met de cliënt contacten onderhoudt met behandelaren, naasten en anderen die voor client belangrijk zijn.

Autonomie cliënt

3.1.4. E. De patiënt/cliënt heeft recht op inzage in zijn/haar eigen dossier. De hiervoor opgestelde procedures zijn vastgesteld.

Pijler 1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

a) cliënten actief betrokken zijn en hun wens zoveel mogelijk leidend is. Een accurate beeldvorming van (ook het verleden en de levensloop van) de cliënt is hier onderdeel van, waarbij wensen, krachten, dromen en onvervulde behoeften op alle leefgebieden in kaart worden gebracht. Hierbij is aandacht
voor de levensfase (bijvoorbeeld bij jongvolwassenen of ouderen).

Inbreng cliënt

3.1.4. D. De patiënt/cliënt wordt zo veel mogelijk betrokken bij het opstellen van periodieke (voortgangs-) rapportages over de behandeling/begeleiding.

Op- en afschalen zorg

3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).

Professionele zorg

4.1.1. C. Professionals zetten in op het motiveren en opbouwend beïnvloeden van patiënten/cliënten en zoeken daarbij aansluiting op de ervarings- en belevingswereld binnen de sociale context van de patiënt/cliënt.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. De organisatie werkt samen met andere organisaties binnen en buiten de Forensische Zorg om continuïteit van zorg te realiseren.

Pijler 1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

f) ketenpartners actief betrokken zijn om de samenwerking te verbeteren en
heldere afspraken te maken over taken en verantwoordelijkheden.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
12) De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
c) er voldoende capaciteit is voor samenwerking binnen teams en
samenwerking met andere teams en andere organisaties.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. E. De organisatie werkt actief toe naar samenwerkingsverbanden met organisaties buiten de Forensische Zorg.

Pijler 2.5.18) Omdat samenwerken zo breed is, is het belangrijk dat een organisatie een eigen strategie kiest op en prioriteert wat binnen de context de belangrijkste samenwerkingen zijn.
De organisatie geeft invulling aan twee vormen van samenwerking:
1) strategische samenwerkingen om op organisatie niveau te komen tot
passende woonzorg; en Kwaliteitskader Woonzorg in de langdurige ggz 25
2) samenwerking om te komen tot goede kwaliteit van zorg op clientniveau
waarbij de neerslag hiervan terug te vinden is in het zorgdossier. Het gaat
om samenwerkingen met waaronder:
• Multidisciplinair in de zorg
• Huisarts
• Reguliere GGZ en verslavingszorg
• Crisisdienst GGZ
• Expertisecentra
• Gemeente
• Buurt(team) en informele zorg in de wijk
• Sociaal werk
• Organisaties van dagbesteding, vrijwilligers en werkgevers
• Andere (woon)zorgorganisaties
• Andere organisaties buiten de zorg: scholen, woningcorporaties, werkgevers
• Rechter en politie
• Wettelijke vertegenwoordigers

Zorg op maat
6.1.1. B Overdracht is gericht op continuïteit van zorg met een optimale overdracht van informatie. De patiënt/cliënt is zoveel mogelijk betrokken bij zijn/haar overdracht. Tijdens het proces van overdracht wordt met elkaar afgesproken welke informatie (binnen de wettelijke kaders) wordt uitgewisseld bij de overdracht. Doel is om zorg te dragen voor een doelmatige en veilige zorg en de continuïteit van zorg.
Zorg op maat

6.1.1. C. De organisatie organiseert een “warme” overdracht. Indien mogelijk vindt kennismaking met de vervolgorganisatie plaats binnen de overdragende organisatie.

Pijler 2.5.19) De samenwerking vanuit professionals is gericht op cliënten in staat stellen zo veel mogelijk mee te doen in de maatschappij (waar dat aansluit bij de
behoefte van de cliënt): het vangnet voor de cliënt vergroten zodat zo min mogelijk woonzorg voor de cliënt nodig is.

20) De organisatie schept de randvoorwaarden dat professionals kunnen samenwerken met alle anderen in het netwerk om de cliënt heen, gericht op passende zorg, waarbij:
a) de organisatie heeft een samenwerkingsovereenkomst met een of meer behandelorganisaties indien deze zelf geen behandelaren in dienst heeft, zie bijvoorbeeld de modelovereenkomst ‘woonzorg en behandeling’ van Valente5.

Zorg op maat
6.1.1. D. Professionals stemmen inhoud en taal van de overdracht af om behandeling en begeleiding goed op elkaar te laten aansluiten. Waar mogelijk delen de organisaties informatie om dubbel werk te voorkomen (bijvoorbeeld dat de ene organisatie gebruik maakt van de delictanalyse van de andere organisatie en niet opnieuw zelf bij de patiënt/cliënt de delictanalyse gaat uitvoeren).
Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. A. In het geval van stapelzorg wordt door betrokken partijen de coördinerende rol afgesproken en professionals zorgen voor regelmatige afstemming van het behandel- en begeleidingsplan, waarbij men een gezamenlijk signaleringsplan opstelt.

Op- en afschalen zorg
6.1.1. F. Wanneer partijen er samen niet uit komen en problemen ontstaan in de kwaliteit, veiligheid en/of continuïteit van zorg, neemt de organisatie contact op met de inkoper binnen DJI om als opdrachtgever mee te denken.
Externe communicatie en samenwerking
6.1.1. G. Indien reclassering betrokken is: Bij de uitvoering van de zorg wordt de driehoeksverhouding gehanteerd tussen de reclassering, patiënt/cliënt en behandelaren en/of begeleiders, waarbij alle partijen elkaar informeren (binnen de wettelijke kaders). De drie-partijenovereenkomst kan als middel worden gebruikt om de samenwerking te formaliseren.
Zorg op maat

6.1.1. H. De organisatie heeft aandacht voor de doelen gericht op uitstroom en nazorg (zoals dagbesteding, financiën, wonen, sociaal netwerk, relatie) en er wordt actie ondernomen om deze doelen na te streven.

Pijler 4.14: De organisatie zet zich in voor maatschappelijke participatie gericht op
cliënten een volwaardige plek in de samenleving te geven.

Externe communicatie en samenwerking
6.1.1. I. Indien van toepassing heeft de organisatie (met het oog op de continuïteit van zorg) contact met de geëigende partijen zoals reguliere GGZ, zorg, veiligheidshuis en gemeente (bijvoorbeeld over voortzetting van het traject binnen de Wmo) over de voortzetting van trajecten binnen de reguliere zorg bij aflopen van de strafrechtelijke titel.
Externe communicatie en samenwerking
6.1.2. De organisatie is onderdeel van een lerend netwerk met andere organisaties, die onderdeel zijn van de forensische keten.
Externe communicatie en samenwerking

6.1.2. A. De organisatie sluit aan op reeds binnen de sector ontwikkelde (lerende) netwerken en expertisenetwerken (peer reviews) en/of werken actief en aantoonbaar toe naar deelname en/ of creëren zelf een lerend netwerk met andere organisaties binnen de forensische keten. De definities en eisen aan de kwaliteitsnetwerken zijn gedefinieerd in de methodiekomschrijving, zie www.kwaliteitsnetwerken.nl.

7.1.2. B. De organisatie bespreekt het kwaliteitsverslag breed binnen de organisatie en buitende de organisatie in het lerend netwerk. Doel hiervan is dat organisaties een cyclus in gaan waarin continu reflecteren, leren en verbeteren centraal staat. Op deze wijze wordt de lerende dialoog tussen de verschillende belanghebbenden binnen de organisatie en tussen de organisaties gevoed.

Externe communicatie en samenwerking
6.1.2. B. De organisatie wisselt periodiek ervaringen uit met de netwerkpartners met als doel om te leren en te ontwikkelen. Transparantie, het delen van informatie, en het elkaar ondersteunen bij moeilijke casussen, stimuleert in gezamenlijkheid leren om zo de gehele sector naar een hoger kwaliteitsniveau te brengen.
Omgeving

6.1.3. De organisatie heeft beleid en voert dat uit over hoe zij de maatschappij en de omgeving van de organisatie betrekt.

Pijler 4.16: De organisatie spant zich in voor een goede verbinding tussen de zorglocatie en de omgeving en samenleving

Omgeving

6.1.3. A. De organisatie voert een actief beleid om de directe omgeving te informeren over haar werkzaamheden en het doel ervan. Voorlichting via website en aan de media hebben als doel om de publieke beeldvorming over de Forensische Zorg te verbeteren en stigmatisering te reduceren. Hierbij wordt zo veel mogelijk in begrijpelijke taal gecommuniceerd en wordt jargon voorkomen.

Pijler 4.16: De organisatie spant zich in voor een goede verbinding tussen de zorglocatie en de omgeving en samenleving

Externe communicatie en samenwerking

6.1.3. B. De organisatie heeft beleid over samenwerking met maatschappelijke organisaties, zoals: gemeente(n), politie, woningbouwverenigingen, schuldhulpverlening, werkgevers, maatschappelijke opvang organisaties, sportverenigingen, buurtverenigingen, geloofsgemeenschappen, et cetera.

Pijler 4.15: De organisatie vormt een brug tussen de cliënt en de samenleving, door;
a) het geven van voorlichting.
b) het verkleinen van stigmatisering.
c) toegankelijk te zijn voor het gesprek, klachten en vroegsignalering van
problemen.
d) een goede balans te vinden tussen autonomie en de veiligheid van de
cliënt en de veiligheid van de samenleving.

Omgeving

6.1.3. C. Binnen de organisatie zijn de verantwoordelijkheden duidelijk beschreven ten aanzien van de communicatie met de wijk, instanties, gemeente(n), de samenleving, de media, et cetera.

Pijler 3.13: Organiseren van de integrale zorg voor de cliënt
13) De organisatie heeft de coördinatie van de integrale zorg voor de cliënt
duidelijk belegd. Bij de coördinatie hoort onder andere:
NB: De naamgeving van de rol/functie voor deze coördinatie kan in verschillende organisaties anders zijn; ook kan het zijn dat de coördinatietaken over meerdere personen verdeeld zijn.
a) indien van toepassing: een coördinator die de samenwerking met de (externe)
behandelaar monitort en, zo nodig, intervenieert opdat de inzet van alle
partners samen daadwerkelijk tot het beoogde (herstel)doel leidt.
NB: dit is iets anders dan het regiebehandelaarschap wat gaat over de inhoud van de GGZ-behandeling.

Professionele verplichtingen

4.1.5. D. Professionals bewaken de grenzen van hun vakbekwaamheid. Wanneer die grens bereikt is, zorgen ze dat ze nauw samenwerken met een voor de handeling/taak bekwame collega/partner.

Leerklimaat

4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.

Externe communicatie en samenwerking

4.1.7. D. De organisatie draagt bij aan de gezamenlijke arbeidsmarktaanpak zoals ontwikkeld door de Taskforce Forensische Zorg.

Innovatie

5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. G. De organisatie toetst jaarlijks de werking van het kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem. Voorbeelden van instrumenten hiervoor zijn: directie- of systeembeoordeling, kwaliteitsvisitaties en/of een kwaliteitscertificering.

Omgeving

5.1.1. De organisatie zorgt voor een veilig werk- en leefklimaat.

Veiligheid en zorg

5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.

Pijler 3.10: De organisatie heeft goed functionerende teams die de woonzorg aan cliënten verzorgen, waarbij:

a) het team professioneel samenwerkt met een prettige werksfeer, een open
cultuur en waarbij leren met en van elkaar is ingebed, bijvoorbeeld d.m.v.
intervisie.
e) de professional vaardig is in complexe situaties, bijvoorbeeld wanneer het
gaat om vroegsignalering, (crisis)opname of een verhuizing.

Veiligheid en zorg
5.1.1. B. Bij incidenten gericht op de professional voelt deze zich ondersteund door de organisatie.
Veiligheid en zorg
5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.
Veiligheid en zorg

5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.

Veiligheid en zorg
5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.
Kwaliteitsmanagement

5.1.2. A. De organisatie heeft een aanpak gericht op het continu kunnen ontwikkelen en borgen van de kwaliteit van dienstverlening. Zaken zoals een plan-do-check-act-cyclus (PDCA), normeren, meten (door bijvoorbeeld audits), herontwerpen en verbeteren, ondersteunen deze aanpak.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. B. De organisatie faciliteert het continu leren en gestructureerd ontwikkelen en verbeteren van de praktijk.

Pijler 2.5.19) De samenwerking vanuit professionals is gericht op cliënten in staat stellen zo veel mogelijk mee te doen in de maatschappij (waar dat aansluit bij de
behoefte van de cliënt): het vangnet voor de cliënt vergroten zodat zo min mogelijk woonzorg voor de cliënt nodig is. De organisatie schept de randvoorwaarden dat professionals kunnen samenwerken met alle anderen in het netwerk om de cliënt heen, gericht op passende zorg, waarbij:) de organisatie zorgt voor toegang tot (door bijvoorbeeld het op- en afschalen van personeel) en uitwisseling van de juiste (specialistische) kennis en expertise, voor bijvoorbeeld specifeke doelgroepen.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. C. De organisatie werkt aan het verbeteren van processen met als doel een verbetering van efficiëntie, effectiviteit en doelmatigheid.

(mede) zeggenschap
5.1.2. D. De organisatie is een lerende organisatie, waarin ervaringen van patiënten/cliënten/naasten en professionals worden meegenomen in de analyse en het verbeteren van de uitvoering.
Kwaliteitsmanagement

5.1.2. E. Resultaten van de tevredenheids- en/of ervaringsmetingen zijn vindbaar voor patiënten/ cliënten (en hun naasten) (bijvoorbeeld door publicatie in kwaliteitsverslag en/of op website) en worden met de betreffende professionals besproken (zowel uitkomsten van tevredenheidsen/ of ervaringsonderzoeken onder patiënten/cliënten/naasten als tevredenheids- en ervaringsonderzoeken onder professionals).

Pijler 2.6: Naasten. De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;

b) de organisatie zich inspant om de rol van naasten met de cliënt te (her)evalueren.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. G. De organisatie toetst jaarlijks de werking van het kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem. Voorbeelden van instrumenten hiervoor zijn: directie- of systeembeoordeling, kwaliteitsvisitaties en/of een kwaliteitscertificering.

Pijler Professionals (pagina 28)
• De resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) worden inzichtelijk gemaakt. Het MTO wordt minimaal eens per 2 jaar uitgevoerd. Als de uitkomsten van het MTO, of andere zaken, daartoe aanleiding geven kan vaker ook nodig zijn.

Visie
5.1.3. De organisatie heeft een visie op goed bestuur, leiderschap, duurzaamheid en toezicht.
Visie
5.1.3. A. De organisatie beschikt over een transparante visie, draagt dit uit en ondersteunt de professionals in het werken conform deze visie. De organisatie bepaalt op basis van de visie de doelen.
Visie
5.1.3. B. De organisatie heeft een transparant besturingsmodel waarvan de werking jaarlijks wordt getoetst, bijvoorbeeld door middel van een directie- of systeembeoordeling.
Visie
5.1.3. C. De organisatie draagt samen met de professionals bij aan het verminderen van administratieve lasten.
Visie
5.1.3. D. De organisatie heeft een visie op hoe zij invulling willen geven aan duurzaamheid binnen de organisatie.
Visie
5.1.3. E. De organisatie heeft een professioneel statuut.
Visie
5.1.3. F. De organisatie werkt volgens de afspraken van de geldende Governancecode Zorg.
Visie
5.1.3. G. De organisatie heeft, indien de organisatie ook andere typen dienstverlening heeft, binnen a t/m e binnen dit kwaliteitsaspect specifiek aandacht voor de Forensische Zorg.
Innovatie
5.1.4. De organisatie draagt (waar mogelijk) bij aan wetenschappelijk onderzoek, innovatie en implementatie.
Innovatie
5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.
Innovatie
5.1.4. B. Waar mogelijk voert de organisatie zelf wetenschappelijk onderzoek uit op het gebied van de Forensische Zorg.
Innovatie
5.1.4. C. De organisatie zoekt actief naar mogelijkheden om te innoveren, bijvoorbeeld door middel van leren van data, eHealth en technologie.
(mede) zeggenschap
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
(mede) zeggenschap

5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).

Pijler Professionals (pagina 28)
• De resultaten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) worden
inzichtelijk gemaakt. Het MTO wordt minimaal eens per 2 jaar uitgevoerd. Als de
uitkomsten van het MTO, of andere zaken, daartoe aanleiding geven kan vaker
ook nodig zijn.
• Het inzicht geven in de deskundigheid die past bij de betreffende doelgroep.

(mede) zeggenschap
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
(mede) zeggenschap

5.1.2. D. De organisatie is een lerende organisatie, waarin ervaringen van patiënten/cliënten/naasten en professionals worden meegenomen in de analyse en het verbeteren van de uitvoering.

Pijler 1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

c) het team de integrale woonzorg zo organiseert dat alle relevante (zorg)professionals betrokken worden, inclusief het behandelperspectief (o.a. meer en minder inzetten van behandeling indien van toepassing) en de vroegsignalering op alle leefgebieden.

Visie

4.1.3. C. De organisatie heeft een visie en beleid over hoe geschoolde ervaringsdeskundigen ingezet worden binnen de Forensische Zorg, waarin antwoord wordt gegeven op vraagstukken zoals opleiding, positionering, verklaring omtrent gedrag (VOG) problematiek, rechten en plichten. Wanneer ervaringsdeskundigen worden ingezet zijn zij onderdeel van het multidisciplinair behandel-/begeleidingsteam.

Pijler 3.11: Inzetten van ervaringsdeskundigheid. De organisatie zet ervaringsdeskundigheid in voor de woonzorg aan cliënten, waarbij:
a) de organisatie waarborgt dat ervaringsdeskundigen ingezet kunnen worden:
• voor de juiste woonzorg van cliënten vanwege de kennis en ervaring die
ze hebben;
• als onderdeel van het professionele team.


Pijler Professionals (pagina 28)
• De inzet van ervaringsdeskundigen. De organisatie geeft aan op welke manier
ervaringsdeskundigen zijn ingezet en wat deze inzet heeft opgeleverd.

Vakbekwaamheid

4.1.1. De professionals in de Forensische Zorg hebben een professionele grondhouding.

Pijler 3.9: Professional. De medewerkers. De organisatie zorgt voor de inzet van voldoende deskundige medewerkers voor het verzorgen van de woonzorg aan cliënten, waarbij:

b) de professional handelt volgens de geldende beroepsrichtlijnen,
kwaliteitsstandaarden en – indien van toepassing – de geldende beroepscode
en te allen tijde passend bij de problematiek van de cliënt.

c) de professional betrokken, betrouwbaar, betekenisgevend en bekwaam is.

Professionele verplichtingen

4.1.1. A. Professionals gaan respectvol om met patiënten/cliënten, zowel in verbale als non-verbale communicatie.

Pijler 3.9: Professional. De medewerkers. De organisatie zorgt voor de inzet van voldoende deskundige medewerkers voor het verzorgen van de woonzorg aan cliënten, waarbij:

a) de professional affiniteit heeft met de doelgroep en een goede connectie
kan maken met de cliënt.
f) de professional relatiegericht, communicatief vaardig en
samenwerkingsgericht is. Dit vereist fexibiliteit van de professional.

Professionele verplichtingen

4.1.1. D. Professionals zijn zich bewust van hun eigen normen en waarden en zij kunnen deze professioneel hanteren. Professionals kunnen reflecteren op eigen gedrag en ervaringen en zij zijn in staat om dit bespreekbaar maken.

4.1.6. Binnen de organisatie is tijd, ruimte en openheid om continu te leren, te reflecteren en te ontwikkelen.

4.1.6. A. De organisatie zorgt dat voor iedere professional voldoende tijd en ruimte is om te leren en zich te ontwikkelen. De organisatie creëert hiervoor een cultuur die leren en reflecteren stimuleert en waar professionals zich ten opzichte van elkaar kwetsbaar kunnen opstellen.

Pijler 3.9: Professional. De medewerkers. De organisatie zorgt voor de inzet van voldoende deskundige medewerkers voor het verzorgen van de woonzorg aan cliënten, waarbij:

h) de professional een lerende houding heeft en in staat is om te refecteren op
diens eigen normen, waarden en handelen.

Pijler 3.11: Professional - inzetten van Ervaringsdeskundigheid: De organisatie zet ervaringsdeskundigheid in voor de woonzorg aan cliënten, waarbij:
b) voor professionals die dagelijks herstelondersteunende zorg leveren, maar
zelf geen ervaringsdeskundige zijn, is het van belang dat zij weten hoe zij eventuele persoonlijke en gedeelde ervaringskennis benutten en hoe zij ervaringsdeskundigheid kunnen inzetten.

Vakbekwaamheid

4.1.2. De professional werkt methodisch en volgens (zorg)standaarden.

4.1.2. A. Om tot een optimaal behandel- en/of begeleidingsresultaat te komen, werken zorgprofessionals per setting volgens de daar geldende methoden, modules en richtlijnen, zo veel als mogelijk ‘evidence- based’, dan wel volgens ‘good clinical practice’ en, waar mogelijk, volgens de laatste (wetenschappelijke) inzichten in relatie tot de doelgroep. De zorgstandaarden en generieke modules die bij het ZiNL gedeponeerd zijn geven de richting en zijn de basis voor de Forensische Zorg.

Leerklimaat

4.1.6. B. De organisatie heeft een actueel beleid voor vakmanschap ontwikkeling en scholing van professionals met bijbehorend budget en een daarop passend plan (desgewenst als integraal onderdeel van het jaarplan). De organisatie baseert zich hierbij op de uitgangspunten van het Programma Forensisch Vakmanschap en zet zich aantoonbaar in om de gestelde doelen te behalen.

Leerklimaat

4.1.6. Binnen de organisatie is tijd, ruimte en openheid om continu te leren, te reflecteren en te ontwikkelen.

4.1.6. A. De organisatie zorgt dat voor iedere professional voldoende tijd en ruimte is om te leren en zich te ontwikkelen. De organisatie creëert hiervoor een cultuur die leren en reflecteren stimuleert en waar professionals zich ten opzichte van elkaar kwetsbaar kunnen opstellen.

4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.

4.1.7. C. De organisatie heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor forensische professionals.

4.1.5. G. Het is de verantwoordelijkheid van de bekwame professional om de nog niet volledig bekwame professional adequaat te begeleiden en te ondersteunen.

Professionele zorg
4.1.1. B. In de relatie met de patiënt/cliënt werkt de professional toe naar een functionele vertrouwensrelatie, enerzijds door eigen betrouwbaar gedrag te tonen, en anderzijds door het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid bij de patiënt/cliënt.
Professionele zorg
4.1.1. C. Professionals zetten in op het motiveren en opbouwend beïnvloeden van patiënten/cliënten en zoeken daarbij aansluiting op de ervarings- en belevingswereld binnen de sociale context van de patiënt/cliënt.
Vakbekwaamheid
4.1.2. B. De professional handelt in lijn met de voor de sector beschikbare (zorg)standaarden en multidisciplinaire richtlijnen. Wanneer de professional daarvan afwijkt, motiveert hij/zij dit zorgvuldig met behulp van door de sector en/of professie erkende argumenten.
Professionele zorg

4.1.3. De professional werkt in een multidisciplinair team en draagt daar vanuit eigen expertise aan bij.

4.1.3. A. Binnen de Forensische Zorg wordt bij voorkeur gewerkt in een multidisciplinair team, waarbij iedereen, vanuit zijn/haar eigen professie, een bijdrage levert aan het eindresultaat.

4.1.3. B. Afstemming en samenwerking is de regel, en men kan in vertrouwen elkaar aanspreken op gemaakte afspraken.

Pijler 3.10: Professional - De organisatie heeft goed functionerende teams die de woonzorg aan cliënten
verzorgen, waarbij:
b) het team aansluit bij de diversiteit van de cliëntendoelgroep. Een divers
team (in de breedste zin) draagt bij een betere kwaliteit van zorg. Het gaat
om een goede mix van verschillende achtergronden, waaronder ervaringsdeskundigen. Ook kan gedacht worden aan o.a. geslacht, leeftijd,
etniciteit, seksuele geaardheid, religie, vaardigheden en ervaring.

Vakbekwaamheid
4.1.4. De professional houdt zich aan de professionele standaard, die bestaat uit vakinhoudelijke standaarden, beroepsethische normen en veldnormen.
Vakbekwaamheid

4.1.4. A. De professional houdt zich aan vakinhoudelijke standaarden, zoals methodieken, gevalideerde instrumenten en richtlijnen.

Pijler 3.9: Professional. De medewerkers. De organisatie zorgt voor de inzet van voldoende deskundige medewerkers voor het verzorgen van de woonzorg aan cliënten, waarbij:

d) de professional (methodische) kennis heeft om vakkundige herstelondersteunende zorg te kunnen leveren en zet deze kennis in om methodisch te werken. Afhankelijk van de rol en functie, gaat het hierbij ook
om basiskennis van (risicovolle) onderwerpen, zoals vrijheidsbeperkende maatregelen, leefstijl, medicatie en palliatieve zorg.

Vakbekwaamheid

4.1.4. B. De professional houdt zich aan de voor zijn/haar beroep geldende beroepsethische normen, onder andere vastgelegd in de beroepscodes (o.a. NIP, BPSW, V&VN, NVvP) en verfijnd/ aangevuld in jurisprudentie vanuit het tuchtrecht.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
- De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat
professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
d) de basisverplichtingen geregeld zijn, zoals verplichte scholing, verklaring omtrent gedrag en – indien van toepassing - benodigde herregistratie (bijv. BIG, registerplein, kwaliteitsregister V&VN etc.).

Vakbekwaamheid
4.1.4. C. De professional houdt zich aan de binnen de organisatie geldende gedragscodes en kwaliteitsdocumenten (zoals zorgprogrammering) die in de sector of branche ontwikkeld zijn.
Vakbekwaamheid
4.1.5. De professionals die werkzaam zijn binnen de Forensische Zorg zijn bevoegd en vakbekwaam.
Professionele verplichtingen
4.1.5. A. Professionals onderhouden hun vakkennis op basis van de vastgestelde competenties en leerdoelen, zoals ontwikkeld binnen het Programma Forensisch Vakmanschap.
Professionele verplichtingen
4.1.5. B. De professionals, voor wie dat van toepassing is, staan ingeschreven in het kwaliteitsregister van hun beroepsgroep, houden accreditatiepunten bij indien vereist vanuit hun titel en hebben indien van toepassing een geldige BIG-registratie.
Leerklimaat
4.1.5. C. Professionals leren en ontwikkelen van en met elkaar. Bijvoorbeeld door middel van feedback, casuïstiekbespreking, supervisie, intervisie, (team-)reflectie, werkbegeleiding en scholing.
Professionele verplichtingen
4.1.5. D. Professionals bewaken de grenzen van hun vakbekwaamheid. Wanneer die grens bereikt is, zorgen ze dat ze nauw samenwerken met een voor de handeling/taak bekwame collega/partner.
Professionele verplichtingen
4.1.5. E. Professionals zijn in beginsel verantwoordelijk voor hun eigen handelen.
Leerklimaat
4.1.5. F. Professionals die nog in opleiding en/of niet volledig vakbekwaam zijn, worden begeleid door een bevoegde en bekwame professional.
Leerklimaat
4.1.6. C. Voor organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, is het van belang dat zij op het gebied van forensische aspecten hun professionals ontwikkelen.
Leerklimaat
4.1.7. De organisatie draagt bij (in verhouding tot haar volume) aan het aantrekkelijk zijn en blijven van de sector op de arbeidsmarkt.
Leerklimaat
4.1.7. A. Nieuwe medewerkers krijgen bij indiensttreding een inwerkprogramma, zodat zij bekwaamheid in de Forensische Zorg kunnen opbouwen.
Leerklimaat
4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.
Leerklimaat
4.1.7. C. De organisatie heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor forensische professionals.
Externe communicatie en samenwerking
4.1.7. D. De organisatie draagt bij aan de gezamenlijke arbeidsmarktaanpak zoals ontwikkeld door de Taskforce Forensische Zorg.
Leerklimaat
4.1.5. G. Het is de verantwoordelijkheid van de bekwame professional om de nog niet volledig bekwame professional adequaat te begeleiden en te ondersteunen.
Innovatie

5.1.4. De organisatie draagt (waar mogelijk) bij aan wetenschappelijk onderzoek, innovatie en implementatie.

Innovatie
5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.
Innovatie
5.1.4. B. Waar mogelijk voert de organisatie zelf wetenschappelijk onderzoek uit op het gebied van de Forensische Zorg.
Innovatie
5.1.4. C. De organisatie zoekt actief naar mogelijkheden om te innoveren, bijvoorbeeld door middel van leren van data, eHealth en technologie.
(mede) zeggenschap
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
(mede) zeggenschap
5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).
(mede) zeggenschap
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
Visie

4.1.3. C. De organisatie heeft een visie en beleid over hoe geschoolde ervaringsdeskundigen ingezet worden binnen de Forensische Zorg, waarin antwoord wordt gegeven op vraagstukken zoals opleiding, positionering, verklaring omtrent gedrag (VOG) problematiek, rechten en plichten. Wanneer ervaringsdeskundigen worden ingezet zijn zij onderdeel van het multidisciplinair behandel-/begeleidingsteam.

Pijler 3.11: Inzetten van ervaringsdeskundigheid
11) De organisatie zet ervaringsdeskundigheid in voor de woonzorg aan cliënten, waarbij:

b) voor professionals die dagelijks herstelondersteunende zorg leveren, maar
zelf geen ervaringsdeskundige zijn, is het van belang dat zij weten hoe zij eventuele persoonlijke en gedeelde ervaringskennis benutten en hoe zij ervaringsdeskundigheid kunnen inzetten.

Omgeving

3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.

Omgeving

3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.

Zorg op maat

3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.

Zorg op maat

3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Vrijheden

3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.

Omgeving

5.1.1. De organisatie zorgt voor een veilig werk- en leefklimaat.

Pijler 2.6: Naasten - 6) De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;

c) de organisatie voldoet aan de restricties die er gelden voor het
beroepsgeheim(zie handreiking beroepsgeheim GGZ

Veiligheid en zorg

5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.

Veiligheid en zorg

5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.

Veiligheid en zorg

5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.

Veiligheid en zorg

5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. A. De organisatie heeft een aanpak gericht op het continu kunnen ontwikkelen en borgen van de kwaliteit van dienstverlening. Zaken zoals een plan-do-check-act-cyclus (PDCA), normeren, meten (door bijvoorbeeld audits), herontwerpen en verbeteren, ondersteunen deze aanpak.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. B. De organisatie faciliteert het continu leren en gestructureerd ontwikkelen en verbeteren van de praktijk.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
- De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat
professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
b) er een cultuur en structuur is voor leren en ontwikkelen (bijv. teamrefectie
en audits), er gelegenheid is tot bij- en nascholing en ruimte is voor refectie.

Kwaliteitsmanagement

7.1. De organisatie heeft een meerjarenplan waarin beschreven wordt hoe de organisatie de kwaliteitsaspecten genoemd in dit Kwaliteitskader beoogt te implementeren. De organisatie actualiseert het meerjarenplan minimaal jaarlijks. Het meerjarenplan is vormvrij en mag desgewenst geïntegreerd worden met andere meerjarenplannen van de organisatie.

3.3 Praktische punten (pagina 28)
Het kwaliteitsverslag is uiterlijk 31 mei van het volgende kalenderjaar gereed. Het kwaliteitsverslag wordt gepubliceerd, in ieder geval op de website van de organisatie. Hiermee is het kwaliteitsverslag toegankelijk voor iedereen en daarmee wordt in een transparante informatieverstrekking aan de maatschappij en andere stakeholders
voorzien. Het kwaliteitsverslag blijft minimaal 1 jaar openbaar toegankelijk.

Kwaliteitsmanagement

7.1.1. A. De organisatie stelt het meerjarenplan op in afstemming met een vertegenwoordiging van patiënten/cliënten (eventueel in een patiënten/cliënten- of verwantenraad), en medische en professionele staf (bijvoorbeeld vertegenwoordiging in een verpleegkundig-agogische adviesraad). Daarnaast bespreekt de organisatie het meerjarenplan binnen het lerend netwerkt. Doel hiervan is om samen doelen te stellen en te leren.

Lerende community pagina 31
Daarnaast zal de projectorganisatie een lerende community opzetten, waarin het
uitwisselen van kennis, expertise en goede voorbeelden wordt ondersteund. In de lerende community zal aandacht zijn voor de verschillende pijlers en inhoudelijke thema’s uit het kwaliteitskader. Het kwaliteitsverslag wat in het tweede jaar opgeleverd moet worden zal voor de lerende community een speerpunt zijn in het eerste jaar. Het kwaliteitsverslag is een middel en geen doel op zich. Voor veel organisaties is het een uitdaging om het kwaliteitsverslag zo in te vullen dat het op de eerste plaats ondersteunend is aan het leren en verbeteren van de zorg in de eigen organisatie (in een netwerk, samen met stakeholders). En tegelijkertijd is het
kwaliteitsverslag het meest tastbare resultaat waarin organisaties inzichtelijk maken hoe de implementatie verloopt. Het is een uitdaging om het verslag handig te combineren met de andere (verplichte) kwaliteitsverslagen; externe verantwoording zonder extra administratieve lasten. Voor externe stakeholders (cliëntenorganisaties,
zorgkantoren, inspectie) is het kwaliteitsverslag een mooie basis voor het gesprek over kwaliteit.
Er is dus een relatie tussen het kwaliteitsverslag en de kwaliteitsgesprekken
(kwaliteitsdialoog) tussen een zorgorganisatie en het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft – met deze kwaliteitsgesprekken – een belangrijke (systeem)rol in de implementatie. In de implementatiefase zullen de goede voorbeelden van de kwaliteitsverslagen en kwaliteitsgesprekken verwerkt worden in een beknopte handreiking met handvatten voor zorgaanbieders en zorgkantoren.

Een tweede speerpunt in de lerende community is te faciliteren dat organisaties bij elkaar op bezoek gaan (bij elkaar in de keuken kunnen kijken). Op deze manier krijgen organisaties een externe blik en wordt de organisatie die bezocht wordt gespiegeld op mogelijke blinde vlekken en geïnspireerd.

Kwaliteitsmanagement

7.1.1. B. Het eerste meerjarenplan is uiterlijk 31-05-2023 gereed.

Mijlpalen (pagina 29)
Met het implementatieplan werken we toe naar de volgende mijlpalen:
• Vanaf 1 juli 2024 is dit kwaliteitskader beschikbaar en start de implementatie.
Organisaties gaan vanaf dit moment aan de slag met de 0-meting.
• Voor juni 2025 een 0-meting (volgens nog te ontwikkelen format) met
daaruitvolgend een plan van aanpak.
• Voor juni 2026 het eerste kwaliteitsverslag over het jaar 2025. De vorm is vrij en
beschrijft een terugblik, een refectie op de resultaten en een vooruitblik op de
pijleroverstijgende thema’s en de pijlers (zie hoofdstuk 3). En kan integraal worden
verwerkt met andere (al bestaande) kwaliteits-/jaarverslagen.
• Juli 2027: Einddatum voor de implementatieperiode

Rapportage

7.1.2. De organisatie stelt per kalenderjaar een kwaliteitsverslag op of integreert de verslaglegging over kwaliteit in een ander (reeds bestaand) kwaliteits- of jaarverslag.

4.2 Implementatietools en lerende community
Om organisaties de tijd te geven dit kwaliteitskader goed in hun zorgproces te
laten landen, zal het eerste jaar (1 juli 2024 – 30 juni 2025) gebruikt worden voor een
0-meting en een daarop aansluitend plan van aanpak ter verbetering. Dit legt de
basis voor het kwaliteitsverslag het daaropvolgende jaar.

Implementatietools
De ondersteuning van de projectorganisatie zal in ieder geval bestaan uit het beschikbaar stellen van meerdere implementatietools die voor alle organisaties nuttig kunnen zijn. Zo worden organisaties ontzorgd en voorkomen we dubbel werk:
• Format voor 0-meting: een matrix met alle gestelde normen dat overzicht geeft
in wat goed gaat en waar ontwikkeling nodig is.
• Een overzicht waarin de samenhang met bestaande wet- en regelgeving,
richtlijnen, zorgstandaarden en methodes wordt weergegeven.
• Verbijzonderingen van de normen voor Wlz-b en Wlz-w.
• Een waaier van beschikbare meetinstrumenten.
• Antwoorden op veelgestelde vragen

Rapportage

7.1.2. A. Door middel van het kwaliteitsverslag maken organisaties transparant waar ze staan met betrekking tot de implementatie van de kwaliteitsaspecten. Vanuit eigen reflectie, en in afstemming met patiënten/ cliënten (al dan niet via een patiënten-/cliënten-/verwantenraad) en medische en professionele staf (bijvoorbeeld via een verpleegkundig- agogische adviesraad), wordt beschreven wat is gerealiseerd en waar de organisatie nog op zal ontwikkelen.

Hoofdstuk 3. Het kwaliteitsverslag (pagina 26)
De organisatie stelt per kalenderjaar een kwaliteitsverslag op. De plannen en ambities zijn een integraal onderdeel van dit verslag. Het kwaliteitsverslag is een terugblik, een refectie op de resultaten en een vooruitblik. In lijn met het belang van gezamenlijk refecteren en leren, haalt de organisatie informatie bij cliënten, professionals (waaronder ervaringsdeskundigen), naasten en samenwerkingspartners op en verwerkt deze input in het kwaliteitsverslag.

Rapportage

7.1.2. C. In het kwaliteitsverslag komen minimaal onderstaande onderdelen terug. Wanneer het kwaliteitsverslag integraal onderdeel is van een ander kwaliteits- of jaarverslag, moeten onderstaande onderdelen, voor de geleverde Forensische Zorg herkenbaar en expliciet benoemd worden: i) Visie van de organisatie op het gebied van de Forensische Zorg. ii) Algemene informatie over de geleverde Forensische Zorg: (1) Type Forensische Zorg die de organisatie levert (settings, beveiligingsniveaus). (2) Aantal patiënten/cliënten op peildatum 31 december van het betreffende kalenderjaar. (3) Percentage Forensische Zorg (gefinancierd door DJI) ten opzichte van anders gefinancierde zorg (inclusief vrijwillige Forensische Zorg vallend onder de Zvw) in aantal patiënten/cliënten op 31 december van het betreffende kalenderjaar. iii) Voor de pijlers 1 t/m 4 geeft de organisatie in het kwaliteitsverslag een samenvatting van de behaalde resultaten en de huidige stand van zaken. Het beschrijft per pijler minimaal: (1) Een algemeen beeld van de mate waarin de organisatie wel of niet voldoet aan de kwaliteitsaspecten die onder deze pijler in dit Kwaliteitskader genoemd staan. (2) Een reflectie op de behaalde resultaten binnen deze pijler in het kalenderjaar waarover verslaglegging plaatsvindt. Hierbij is aandacht voor de successen en de aandachtspunten. De organisatie reflecteert aan de gestelde doelen in het eigen meerjarenplan (zie kwaliteitsaspect 1 in pijler 5). (3) De ontwikkelpunten voor het komend kalenderjaar binnen de pijler. iv) De binnen de setting afgesproken prestatie-indicatoren krijgen een plek in het jaarverslag. Naast de ‘cijfers’ geeft de organisatie een kwalitatieve toelichting op de cijfers.

Het kwaliteitsverslag beschrijft (minimaal) de pijleroverstijgende thema’s en de refectie op de pijlers. Het kwaliteitsverslag is goed leesbaar en begrijpelijk voor cliënten en hun naasten. De vorm en de manier waarop inzicht wordt gegeven is vrij te bepalen door de organisatie, tenzij hieronder anders is aangegeven in de vereisten. Het is ook mogelijk om het kwaliteitsverslag integraal te verwerken in een ander (reeds
bestaand) kwaliteits- of jaarverslag van de organisatie. Op deze manier worden de administratieve lasten van het kwaliteitsverslag beperkt.

Overstijgende pijlers:
1. Herstelondersteunende woonzorg
2. Leren en ontwikkelen
3. Innovaties

3.2 Refectie op de pijlers
Het kwaliteitskader vraagt een refectie op de kwaliteit per pijler. Deze refectie bevat
per pijler:
• Een algemeen beeld
• De behaalde resultaten en ontwikkelpunten.
• Een vooruitblik op komend jaar met een concreet plan

Rapportage
7.1.2. B. De organisatie bespreekt het kwaliteitsverslag breed binnen de organisatie en buitende de organisatie in het lerend netwerk. Doel hiervan is dat organisaties een cyclus in gaan waarin continu reflecteren, leren en verbeteren centraal staat. Op deze wijze wordt de lerende dialoog tussen de verschillende belanghebbenden binnen de organisatie en tussen de organisaties gevoed.
Rapportage
7.1.2. D. Het kwaliteitsverslag is uiterlijk 31 mei van het volgende kalenderjaar gereed. Het eerste kwaliteitsverslag dient gemaakt te worden over het kalenderjaar 2022. Omdat het eerste verslagjaar een looptijd heeft van enkele maanden wordt in het eerste kwaliteitsverslag verwacht van zorgaanbieders dat zij kunnen weergeven op welke wijze zij inhoud willen geven aan de implementatie op basis van het meerjarenplan.
Rapportage

7.1.2. E. Het kwaliteitsverslag wordt gepubliceerd, in ieder geval op de website van de organisatie. Hiermee is het kwaliteitsverslag toegankelijk voor iedereen en daarmee wordt in een transparante informatieverstrekking aan de maatschappij en andere stakeholders voorzien. Het kwaliteitsverslag blijft minimaal 5 jaar openbaar toegankelijk.

De vorm en de manier waarop inzicht wordt gegeven is vrij te bepalen door de
organisatie, tenzij hieronder anders is aangegeven in de vereisten. Het is ook
mogelijk om het kwaliteitsverslag integraal te verwerken in een ander (reeds
bestaand) kwaliteits- of jaarverslag van de organisatie. Pagina 27

Rapportage
7.1.3. De organisatie levert indicatoren en gegevens aan volgens de geldende aanleververplichtingen. Het betreft onder andere (en alleen indien voor de setting van toepassing) de prestatieindicatoren zoals beschreven in de Gids prestatie-indicatoren forensische psychiatrie en de doelmatigheidsindicatoren voor de FPC’s zoals beschreven in de Handleiding bekostiging en verantwoording van DJI.
Kwaliteitsmanagement

5.1.2. E. Resultaten van de tevredenheids- en/of ervaringsmetingen zijn vindbaar voor patiënten/ cliënten (en hun naasten) (bijvoorbeeld door publicatie in kwaliteitsverslag en/of op website) en worden met de betreffende professionals besproken (zowel uitkomsten van tevredenheidsen/ of ervaringsonderzoeken onder patiënten/cliënten/naasten als tevredenheids- en ervaringsonderzoeken onder professionals).

Veiligheid en zorg

3.1.1 Bij de behandeling/begeleiding van de patiënt/cliënt staat de balans tussen veiligheid en persoonsgerichte zorg centraal.

Pijler 1.1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven.

Veiligheid en zorg

3.1.1. A. i)De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. i) Binnen de klinische en ambulante behandel setting wordt gewerkt met een model gericht op recidivereductie, zoals bijvoorbeeld het Risk-Need-Responsivity (RNR) principe21. Daarnaast wordt hierbij gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg.

Pijler 1.2: Cliënten
b) Het benutten en activeren van de eigen regie, kracht en autonomie van de cliënt het uitgangspunt is.

Veiligheid en zorg
3.1.1. A. ii) De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. ii) Voor alle ambulante begeleiding en alle verblijfszorg (begeleid wonen) wordt in ieder geval gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg, waarbij begeleiders de risicofactoren betrekken in hun begeleiding.
Veiligheid en zorg
3.1.1. B. Wanneer veiligheid en persoonsgerichte zorg in tegenspraak zijn met elkaar, weegt veiligheid zwaarder in de afweging.
Veiligheid en zorg
3.1.2. Veiligheidsmanagement(waaronder risicomanagement) is een integraal onderdeel van de Forensische Zorg.
Veiligheid en zorg

3.1.2. A. Voor iedere patiënt/cliënt wordt een risicotaxatie uitgevoerd middels een erkend instrument. Op basis van de uitkomsten wordt, waar geïndiceerd of waar nodig, een (vroeg) signaleringsplan opgesteld. Risicotaxatie en een signaleringsplan (en waar van toepassing een terugvalpreventieplan) vormen een integraal onderdeel van het behandelplan/begeleidingsplan.

Pijler 2.5: Samenwerking - 19) De samenwerking vanuit professionals is gericht op cliënten in staat stellen zo veel mogelijk mee te doen in de maatschappij (waar dat aansluit bij de
behoefte van de cliënt): het vangnet voor de cliënt vergroten zodat zo min mogelijk woonzorg voor de cliënt nodig is.

20) De organisatie schept de randvoorwaarden dat professionals kunnen samenwerken met alle anderen in het netwerk om de cliënt heen, gericht op passende zorg, waarbij:
b) de organisatie zorgt voor goede regie en coördinatie van de integrale zorg, het bijeenbrengen van signalen in het kader van vroegsignalering en een warme overdracht bij in-, door- en uitstroom (denk aan situaties zoals crisisopname en verhuizing).

Veiligheid en zorg
3.1.2. B. De delictanalyse wordt voor alle patiënten/cliënten binnen de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) ingezet. Voor de Overige Forensische Zorg (OFZ) geldt dat de organisatie beleid heeft bij welke patiënten/cliënten men wel of geen en wanneer een delictanalyse inzet. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt mede opgesteld naar aanleiding van de, indien afgenomen, delictanalyse. Voor de delictanalyse wordt gebruik gemaakt van de methode die onder het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ) is ontwikkeld.
Veiligheid en zorg
3.2.7. Veiligheidsmanagement (waaronder risicomanagement) specifiek per Klinisch en Ambulant
Veiligheid en zorg
3.2.7. A. Binnen de Klinische Forensische zorg wordt het veiligheidsmanagement afgestemd op en (waar sprake is van beveiligingsniveaus) ingepast binnen het geldende beveiligingsniveau.
Veiligheid en zorg
3.2.7. B. Binnen de Ambulante setting is het nodig om met een veiligheidsplan te werken als er sprake is van een hoge kans op recidive (eventueel veroorzaakt door acute risicofactoren), indien mogelijk met betrokkenheid van systeemleden.
Professionele zorg
3.1.1. D. Professionals werken aan een veilige en betrouwbare professionele relatie met de patiënt/cliënt. Dit draagt bij aan de motivatie van patiënt/cliënt en de professional creëert binnen het contact voldoende veiligheid waarin de patiënt/cliënt kritisch naar zichzelf kan kijken en nieuw gedrag kan aanleren. Dit is essentieel om tot een geslaagde behandeling/begeleiding te kunnen komen.
Autonomie cliënt
3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.
Autonomie cliënt
3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.
Omgeving

3.2.8. Het leefklimaat vormt een belangrijk onderdeel van de behandeling/begeleiding binnen de klinische- en verblijfssetting.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
12) De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
f) de locatie waar de woonzorg wordt geboden geschikt is voor de cliënten en de woonzorg die geboden wordt

Omgeving
3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.
Omgeving
3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.
Omgeving
3.2.8. E. Het leefklimaat biedt ruimte aan een zinvolle dagbesteding en aandacht voor fysiek en psychisch welbevinden.
Zorg op maat

3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.

Pijler 1.2: Cliënten - De dagelijkse werkwijze van de woonzorg van de cliënt is persoonsgericht en ingericht op een manier dat:

d) de wederzijdse verwachtingen uitgesproken en in een woonzorgplan geborgd
zijn

Zorg op maat

3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
12) De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
e) er een match is tussen hetgeen de cliënt nodig heeft en de mogelijkheden
van het team.

Vrijheden
3.2.9. Bij het toekennen en uitvoeren van verloven is het risicomanagement leidend. Dit onderdeel is alleen in de klinische setting van toepassing.
Vrijheden
3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.
Vrijheden
3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.
Vrijheden
3.2.9. C. Bij het toekennen van verlof is er oog voor de positie van het slachtoffer van het delict, indien er een slachtoffer is gemaakt door de dader. Ofwel doordat er slachtofferonderzoek wordt uitgevoerd, ofwel dat hierover informatie wordt ingewonnen bij netwerkpartners. De uitkomsten worden meegewogen in de voorwaarden voor het verlof.
Vrijheden
3.2.9. D. Verlofregelingen worden per casus voorafgaand aan inwerkingtreding met betrokken netwerkpartners en de directe naasten (binnen de geldende wet- en regelgeving) besproken.
Vrijheden
3.2.9. E. Het verlof wordt voor- en nabesproken met de patiënt/cliënt.
Op- en afschalen zorg

3.1.6. A. Risicomanagement is leidend bij het op- en afschalen.

Pijler 2.5: Samenwerking - 19) De samenwerking vanuit professionals is gericht op cliënten in staat stellen zo veel mogelijk mee te doen in de maatschappij (waar dat aansluit bij de behoefte van de cliënt): het vangnet voor de cliënt vergroten zodat zo min mogelijk woonzorg voor de cliënt nodig is.

20) De organisatie schept de randvoorwaarden dat professionals kunnen samenwerken met alle anderen in het netwerk om de cliënt heen, gericht op passende zorg, waarbij:
c) de organisatie zorgt voor toegang tot (door bijvoorbeeld het op- en afschalen van personeel) en uitwisseling van de juiste (specialistische)
kennis en expertise, voor bijvoorbeeld specifeke doelgroepen.

Op- en afschalen zorg
3.1.6. B. Op- en afschalen gebeurt afhankelijk van het (risicovol) gedrag en de bevindingen van het team van behandelaren/begeleiders, gebaseerd op rapportage en dossiervoering, inzichtelijk voor de patiënt/cliënt.
Op- en afschalen zorg
3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).
Veiligheid en zorg

3.1.3. C. De eerste definitieve versie van het behandelplan/begeleidingsplan wordt opgesteld op basis van delictanalyse (indien beschikbaar), de risicotaxatie (indien beschikbaar), de beschermende factoren, de eisen van de rechter/reclassering en stoornis-specifieke diagnostiek. Daarnaast is het behandelplan/begeleidingsplan afgestemd op iemands persoonlijke behoeften, krachten, kwetsbaarheden, wensen en voorkeuren.

Pijler 1.2: Cliënten - De dagelijkse werkwijze van de woonzorg van de cliënt is persoonsgericht
en ingericht op een manier dat:

a) de cliënt wordt gezien als uniek individu.

Veiligheid en zorg

5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.

Veiligheid en zorg

5.1.1. B. Bij incidenten gericht op de professional voelt deze zich ondersteund door de organisatie.

Veiligheid en zorg

5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.

Veiligheid en zorg

5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.

Veiligheid en zorg

5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.

Zorg op maat

3.1.3. De patiënt/cliënt ontvangt een behandelplan/begeleidingsplan op maat. Het behandelplan/begeleidingsplan is onderdeel van de behandelcyclus.

2) De dagelijkse werkwijze van de woonzorg van de cliënt is persoonsgericht en ingericht op een manier dat:

a) de cliënt wordt gezien als uniek individu

Zorg op maat

3.1.3. A. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt multidisciplinair en zoveel mogelijk in samenspraak met de patiënt/cliënt en waar mogelijk reclassering opgesteld, geëvalueerd en bijgesteld. Het behandelplan/ begeleidingsplan is een dynamisch document dat wordt bijgesteld wanneer dat nodig is. Minimaal halfjaarlijks wordt het plan volledig geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Dit gebeurt vaker wanneer de situatie daarom vraagt. Indien de vervolgorganisatie al in beeld is sluit deze aan bij deze besprekingen.

Pijler 1.1: De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:
e) het plan wordt regelmatig (minimaal elk halfjaar) geëvalueerd en bijgesteld
waar nodig.

Zorg op maat
3.1.3. B. Met het opstellen van het behandelplan/begeleidingsplan wordt zo snel mogelijk gestart na het eerste contact met de patiënt/cliënt. Een eerste definitieve versie van het behandelplan/ begeleidingsplan wordt afgerond na de observatieperiode/kennismakingsperiode en is bij voorkeur binnen zes weken en uiterlijk binnen drie maanden na intake gereed. Wanneer nog niet alle informatie compleet is, is in het plan opgenomen hoe hiertoe te komen en wordt aanvullende informatie op een later moment aan het dynamische document toegevoegd.
Veiligheid en zorg

3.1.3. C. De eerste definitieve versie van het behandelplan/begeleidingsplan wordt opgesteld op basis van delictanalyse (indien beschikbaar), de risicotaxatie (indien beschikbaar), de beschermende factoren, de eisen van de rechter/reclassering en stoornis-specifieke diagnostiek. Daarnaast is het behandelplan/begeleidingsplan afgestemd op iemands persoonlijke behoeften, krachten, kwetsbaarheden, wensen en voorkeuren.

Pijler 1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

g) een koppeling is met een signaleringsplan en naar aanleiding van vroegsignalering er extra aandacht wordt geschonken aan mogelijke kwetsbaarheden van de cliënt (risico-inventarisatie).

Zorg op maat

3.1.3. D. Het behandelplan/begeleidingsplan bevat (SMART) doelen met helder beschreven doorlooptijden, waaronder het beoogde einddoel. Deze zijn te allen tijde transparant voor de patiënt/ cliënt. De professional en de patiënt/cliënt zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het halen van de doelen en de doorlooptijden.

2) De dagelijkse werkwijze van de woonzorg van de cliënt is persoonsgericht
en ingericht op een manier dat:
c) de dagelijkse werkwijze in afstemming met de cliënt plaatsvindt.

Zorg op maat
3.1.3. E. Professionals sluiten in het behandelplan/begeleidingsplan aan bij de belevingswereld binnen de sociale context en vaardigheden van de patiënt/cliënt. Van belang is dat de patiënt/cliënt zo veel mogelijk geïnformeerd is over waar hij/zij aan toe is, ook als het plan nog opgesteld wordt of nog niet volledig is. De betrokken professionals en de patiënt/cliënt spreken af welke professional het eerste aanspreekpunt is voor de patiënt/cliënt en wie de patiënt/cliënt dus ook informeert.
Zorg op maat
3.1.3. F. De organisatie heeft beleid ten aanzien van anderstaligen.
Rapportage

3.1.4. Rapportage en dossiervoering worden uitgevoerd conform de professionele standaard.

Pijler 3.9: Professional. De medewerkers. De organisatie zorgt voor de inzet van voldoende deskundige medewerkers voor het verzorgen van de woonzorg aan cliënten, waarbij:

g) de professional adequaat rapporteert op de cliëntdoelen in het elektronisch
cliëntendossier.

Zorg op maat
3.1.4. A. De behandelaren/begeleiders verzamelen in de eerste 24 uur (gerekend vanaf het eerste contact met de patiënt/cliënt) de meest cruciale informatie over de patiënt/cliënt (o.a. kritische informatie over bijvoorbeeld medicatiegebruik). De behandelaren/begeleiders zorgen ervoor dat deze informatie toegankelijk is voor alle andere betrokken behandelaren/begeleiders binnen de eigen organisatie. Dat mag in een voorlopig behandelplan/begeleidingsplan, of op een andere manier in het dossier.
Rapportage

3.1.4. B. De behandelaren/begeleiders rapporteren in het dossier van de patiënt/cliënt op de gestelde doelen in het behandelplan/begeleidingsplan.

Pijler 3.9: Professional. De medewerkers. De organisatie zorgt voor de inzet van voldoende deskundige medewerkers voor het verzorgen van de woonzorg aan cliënten, waarbij:

g) de professional adequaat rapporteert op de cliëntdoelen in het elektronisch
cliëntendossier.

Autonomie cliënt
3.1.4. C. De organisatie heeft afspraken vastgelegd over wie onder welke voorwaarden inzage heeft in het dossier van de patiënt/cliënt en onder welke voorwaarden het dossier gedeeld mag worden (zowel intern als extern).
Autonomie cliënt
3.1.4. E. De patiënt/cliënt heeft recht op inzage in zijn/haar eigen dossier. De hiervoor opgestelde procedures zijn vastgesteld.
Inbreng cliënt
3.1.4. D. De patiënt/cliënt wordt zo veel mogelijk betrokken bij het opstellen van periodieke (voortgangs-) rapportages over de behandeling/begeleiding.
Op- en afschalen zorg

3.1.6. De behandeling/begeleiding wordt waar mogelijk afgeschaald en waar nodig opgeschaald, zodat de zorg doelmatig en effectief wordt ingezet. Dit geldt zowel voor op- en afschalen binnen de eigen organisatie als binnen de keten(zie hoofdstuk 6 en bijlage 4).

Pijler 1: Cliënten - De organisatie waarborgt dat voor elke cliënt op maat een woonzorgplan is opgesteld. Het woonzorgplan is een middel voor zorgprofessionals en cliënten om goed in gesprek te blijven, waarbij:

f) Ketenpartners actief betrokken zijn om de samenwerking te verbeteren en heldere afspraken te maken over taken en verantwoordelijkheden.

Pijler 2.5: Samenwerking - Vormgeven van goede samenwerkingen
17) Om invulling te geven aan passende zorg zoekt de organisatie naar nieuwe en innovatieve vormen van samenwerking die passen bij de uitdagingen in de zorgsector algemeen, in de langdurige zorg en in de ggz-zorg.

Op- en afschalen zorg
3.1.6. A. Risicomanagement is leidend bij het op- en afschalen.
Op- en afschalen zorg
3.1.6. B. Op- en afschalen gebeurt afhankelijk van het (risicovol) gedrag en de bevindingen van het team van behandelaren/begeleiders, gebaseerd op rapportage en dossiervoering, inzichtelijk voor de patiënt/cliënt.
Op- en afschalen zorg
3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).
Vrijheden
3.2.9. Bij het toekennen en uitvoeren van verloven is het risicomanagement leidend. Dit onderdeel is alleen in de klinische setting van toepassing.
Vrijheden
3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.
Vrijheden
3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.
Vrijheden
3.2.9. C. Bij het toekennen van verlof is er oog voor de positie van het slachtoffer van het delict, indien er een slachtoffer is gemaakt door de dader. Ofwel doordat er slachtofferonderzoek wordt uitgevoerd, ofwel dat hierover informatie wordt ingewonnen bij netwerkpartners. De uitkomsten worden meegewogen in de voorwaarden voor het verlof.
Vrijheden
3.2.9. D. Verlofregelingen worden per casus voorafgaand aan inwerkingtreding met betrokken netwerkpartners en de directe naasten (binnen de geldende wet- en regelgeving) besproken.
Vrijheden
3.2.9. E. Het verlof wordt voor- en nabesproken met de patiënt/cliënt.
Veiligheid en zorg

3.1.1 Bij de behandeling/begeleiding van de patiënt/cliënt staat de balans tussen veiligheid en persoonsgerichte zorg centraal.

Veiligheid en zorg

3.1.1. A. i)De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. i) Binnen de klinische en ambulante behandel setting wordt gewerkt met een model gericht op recidivereductie, zoals bijvoorbeeld het Risk-Need-Responsivity (RNR) principe21. Daarnaast wordt hierbij gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
- De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
a) alle medewerkers van de organisatie zijn doordrongen van de herstelgedachte, en de herstelgedachte de cultuur domineert binnen de organisatie.

Veiligheid en zorg

3.1.1. A. ii) De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. ii) Voor alle ambulante begeleiding en alle verblijfszorg (begeleid wonen) wordt in ieder geval gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg, waarbij begeleiders de risicofactoren betrekken in hun begeleiding.

Veiligheid en zorg

3.1.1. B. Wanneer veiligheid en persoonsgerichte zorg in tegenspraak zijn met elkaar, weegt veiligheid zwaarder in de afweging.

Veiligheid en zorg

3.1.2. Veiligheidsmanagement(waaronder risicomanagement) is een integraal onderdeel van de Forensische Zorg.

Veiligheid en zorg

3.1.2. A. Voor iedere patiënt/cliënt wordt een risicotaxatie uitgevoerd middels een erkend instrument. Op basis van de uitkomsten wordt, waar geïndiceerd of waar nodig, een (vroeg) signaleringsplan opgesteld. Risicotaxatie en een signaleringsplan (en waar van toepassing een terugvalpreventieplan) vormen een integraal onderdeel van het behandelplan/begeleidingsplan.

Veiligheid en zorg

3.1.2. B. De delictanalyse wordt voor alle patiënten/cliënten binnen de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) ingezet. Voor de Overige Forensische Zorg (OFZ) geldt dat de organisatie beleid heeft bij welke patiënten/cliënten men wel of geen en wanneer een delictanalyse inzet. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt mede opgesteld naar aanleiding van de, indien afgenomen, delictanalyse. Voor de delictanalyse wordt gebruik gemaakt van de methode die onder het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ) is ontwikkeld.

Professionele zorg

3.1.1. D. Professionals werken aan een veilige en betrouwbare professionele relatie met de patiënt/cliënt. Dit draagt bij aan de motivatie van patiënt/cliënt en de professional creëert binnen het contact voldoende veiligheid waarin de patiënt/cliënt kritisch naar zichzelf kan kijken en nieuw gedrag kan aanleren. Dit is essentieel om tot een geslaagde behandeling/begeleiding te kunnen komen.

Autonomie cliënt

3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.

Autonomie cliënt

3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.

Omgeving

3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.

Omgeving

3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.

Zorg op maat

3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.

Zorg op maat

3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Netwerk

3.1.5. Het netwerk van de patiënt/cliënt wordt actief betrokken tijdens de behandeling en/of begeleiding.

Netwerk

3.1.5. A. De behandeling/begeleiding is erop gericht om samen met de patiënt/cliënt zijn/haar omgeving zo in te richten dat hij/zij zich staande kan houden in de maatschappij. Het kan gaan om het betrekken van een bestaand (prosociaal) netwerk, het creëren van een nieuw netwerk en leren om weerbaarder te worden tegen eventuele negatieve invloeden. Er wordt gestreefd naar het hoogst haalbare in het betrekken van naasten met respect voor de wensen van de patiënt/cliënt en de naasten.

Pijler 2: Naasten - 6) De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;
a) als de cliënt geen naasten wil betrekken: de organisatie zich inspant om samen met de cliënt blijvend te onderzoeken wat de meerwaarde is van het betrekken van naasten bij de woonzorg.

Pijler 3.12: Professional - Borgen van de randvoorwaarden vanuit de organisatie
- De organisatie heeft de randvoorwaarden op orde die ervoor zorgen dat professionals herstelondersteunende zorg kunnen leveren, waarbij:
a) alle medewerkers van de organisatie zijn doordrongen van de herstelgedachte, en de herstelgedachte de cultuur domineert binnen de organisatie.

Netwerk

3.1.5. B. Naasten, en andere relevante systeemleden, van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij er geen toestemming is van de patiënt/cliënt) uitleg over: i) De problematiek. ii) De behandeling/begeleiding. iii) De afspraken omtrent bezoek.

Netwerk

3.1.5. D. Gezien het grote belang van de invloed van het netwerk, wordt de patiënt/cliënt actief gemotiveerd om toestemming te geven zijn naasten te betrekken.

Pijler 2.2: Naasten - 6) De organisatie handelt binnen de kaders van de privacywetgeving, waarbij;
a) als de cliënt geen naasten wil betrekken: de organisatie zich inspant om samen met de cliënt blijvend te onderzoeken wat de meerwaarde is van het betrekken van naasten bij de woonzorg.

Zorg op maat

6.1.1. C. De organisatie organiseert een “warme” overdracht. Indien mogelijk vindt kennismaking met de vervolgorganisatie plaats binnen de overdragende organisatie.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. A. In het geval van stapelzorg wordt door betrokken partijen de coördinerende rol afgesproken en professionals zorgen voor regelmatige afstemming van het behandel- en begeleidingsplan, waarbij men een gezamenlijk signaleringsplan opstelt.

Feedback op deze inhoud?