Oval halfCircle half

Vergelijking kaders

Heeft jouw organisatie te maken met meerdere (kwaliteits)kaders? In deze matrix vergelijk je het Kwaliteitskader Forensische Zorg met het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Kwaliteitskompas Gehandicaptenzorg (KKGHZ), het Kwaliteitskader zorglandbouw (KKZLB), het Model Verordening sociaal domein, het Toetsingskader WMO en het Kwaliteitskader Woonzorg in de langdurige ggz

De vergelijkende matrix maakt de samenhang inzichtelijk tussen de verschillende kaders. Het vertrekpunt is het Kwaliteitskader FZ. Dit kader is als enige kader volledig opgenomen in de matrix. De andere kaders zijn alleen ingevuld op de onderdelen die horen bij de genoemde categorieën. Voor de volledige teksten van deze overige kaders, verwijzen we je graag naar de relevante organisaties.

Deze matrix is tot stand gekomen vanuit een samenwerking tussen de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), ForZo/JJI, Valente en het EFP.

Hoe gebruik je deze matrix? 

  • In de regel Kaders om te vergelijken selecteer je het Kwaliteitskader FZ en één of twee andere kaders door op het balkje te klikken, deze kleurt dan blauw. Er zijn maximaal 3 kaders tegelijk te vergelijken. Na het selecteren van één of meerdere kader(s), kan de inhoud geëxporteerd worden in Excel met de knop exporteren.
  • Verticaal in de matrix staan alle categorieën genoemd. Door de indeling (pijlers/hoofdstukken) van de verschillende kaders naast elkaar te leggen, zijn er gemeenschappelijke categorieën vastgesteld. 
  • Daarnaast kun je zoeken op sleutelwoorden. Via de sleutelwoorden zoek je specifieker op begrippen die binnen de verschillende categorieën vallen.
  • Tot slot kan je gebruik maken van zoeken in de matrix. Zoek hier op je eigen zoekterm en het resultaat geeft de onderdelen weer waar dit woord in terug komt.

NB: Wanneer je niet het Kwaliteitskader FZ meeneemt in de vergelijking, dus bijvoorbeeld alleen het IZA en het toetsingskader WMO vergelijkt, zal de vergelijking niet compleet zijn. Dit komt omdat het Kwaliteitskader FZ als uitgangspunt is genomen en als enige kader compleet is opgenomen.

Denk mee! 

Heb je feedback op deze inhoud? Of mis je iets? Laat het ons weten via de paarse knop rechtsonder in de pagina. Graag verbeteren we de matrix om zo het (forensische) veld nog beter te ondersteunen bij de implementatie van het Kwaliteitskader FZ.  

Matrix vergelijking kaders

Kwaliteitskader FZ
Integraal Zorgakkoord (IZA)
Netwerk

3.1.5. Het netwerk van de patiënt/cliënt wordt actief betrokken tijdens de behandeling en/of begeleiding.

Netwerk

3.1.5. A. De behandeling/begeleiding is erop gericht om samen met de patiënt/cliënt zijn/haar omgeving zo in te richten dat hij/zij zich staande kan houden in de maatschappij. Het kan gaan om het betrekken van een bestaand (prosociaal) netwerk, het creëren van een nieuw netwerk en leren om weerbaarder te worden tegen eventuele negatieve invloeden. Er wordt gestreefd naar het hoogst haalbare in het betrekken van naasten met respect voor de wensen van de patiënt/cliënt en de naasten.

Netwerk
3.1.5. B. Naasten, en andere relevante systeemleden, van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij er geen toestemming is van de patiënt/cliënt) uitleg over: i) De problematiek. ii) De behandeling/begeleiding. iii) De afspraken omtrent bezoek.
Netwerk

3.1.5. C. Naasten van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij zij zelf anders beslissen) uitleg en informatie over: i) Het forensische zorgsysteem. ii) Algemene informatie over (de gevolgen van) licht verstandelijke beperkingen, psychiatrische - en verslavingsproblematiek iii) Adviezen om zelf ondersteuning te krijgen (familieverenigingen en (eventueel) familie-ervaringsdeskundigen). iv) De mogelijkheid om een familievertrouwenspersoon in te schakelen.

Netwerk

3.1.5. C iii) Naasten van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij zij zelf anders beslissen) uitleg en informatie over: Adviezen om zelf ondersteuning te krijgen (familieverenigingen en (eventueel)
familie-ervaringsdeskundigen).

Netwerk

3.1.5. D. Gezien het grote belang van de invloed van het netwerk, wordt de patiënt/cliënt actief gemotiveerd om toestemming te geven zijn naasten te betrekken.

(mede) zeggenschap

5.1.2. D. De organisatie is een lerende organisatie, waarin ervaringen van patiënten/cliënten/naasten en professionals worden meegenomen in de analyse en het verbeteren van de uitvoering.

(mede) zeggenschap

5.1.2. E. Resultaten van de tevredenheids- en/of ervaringsmetingen zijn vindbaar voor patiënten/ cliënten (en hun naasten) (bijvoorbeeld door publicatie in kwaliteitsverslag en/of op website) en worden met de betreffende professionals besproken (zowel uitkomsten van tevredenheidsen/ of ervaringsonderzoeken onder patiënten/cliënten/naasten als tevredenheids- en ervaringsonderzoeken onder professionals).

(mede) zeggenschap
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
(mede) zeggenschap
5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).
(mede) zeggenschap
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging36 van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
Autonomie cliënt

3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.

Autonomie cliënt

3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.

Vrijheden

3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.

Zorg op maat

3.1.3. De patiënt/cliënt ontvangt een behandelplan/begeleidingsplan op maat. Het behandelplan/begeleidingsplan is onderdeel van de behandelcyclus.

a. We hanteren de cyclus van gepast gebruik (agenderen, evalueren/duiden, implementeren resultaten, monitoren) als continue motor voor het concretiseren van Passende Zorg. Bij de toepassing van de cyclus in de praktijk staat patiëntgerichte zorg centraal, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de zorgvraag en patiënt specifeke factoren

Zorg op maat

3.1.3. A. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt multidisciplinair en zoveel mogelijk in samenspraak met de patiënt/cliënt en waar mogelijk reclassering opgesteld, geëvalueerd en bijgesteld. Het behandelplan/ begeleidingsplan is een dynamisch document dat wordt bijgesteld wanneer dat nodig is. Minimaal halfjaarlijks wordt het plan volledig geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Dit gebeurt vaker wanneer de situatie daarom vraagt. Indien de vervolgorganisatie al in beeld is sluit deze aan bij deze besprekingen.

Zorg op maat

3.1.3. E. Professionals sluiten in het behandelplan/begeleidingsplan aan bij de belevingswereld binnen de sociale context en vaardigheden van de patiënt/cliënt. Van belang is dat de patiënt/cliënt zo veel mogelijk geïnformeerd is over waar hij/zij aan toe is, ook als het plan nog opgesteld wordt of nog niet volledig is. De betrokken professionals en de patiënt/cliënt spreken af welke professional het eerste aanspreekpunt is voor de patiënt/cliënt en wie de patiënt/cliënt dus ook informeert.

Autonomie cliënt

3.1.4. E. De patiënt/cliënt heeft recht op inzage in zijn/haar eigen dossier. De hiervoor opgestelde procedures zijn vastgesteld.

Inbreng cliënt

3.1.4. D. De patiënt/cliënt wordt zo veel mogelijk betrokken bij het opstellen van periodieke (voortgangs-) rapportages over de behandeling/begeleiding.

Op- en afschalen zorg

3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).

Professionele zorg

4.1.1. C. Professionals zetten in op het motiveren en opbouwend beïnvloeden van patiënten/cliënten en zoeken daarbij aansluiting op de ervarings- en belevingswereld binnen de sociale context van de patiënt/cliënt.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. De organisatie werkt samen met andere organisaties binnen en buiten de Forensische Zorg om continuïteit van zorg te realiseren.

c. Zorgpartijen spreken af om de samenwerking in de regio te bevorderen. Dit begint met het goed in kaart brengen van de feitelijke situatie in een zogenaamd “regiobeeld”. De toenemende druk op de toegankelijkheid van zorg door de mismatch tussen zorgvraag en zorgaanbod is daarbij het grootste punt van aandacht. Partijen hebben afgesproken om voor het opstellen van regiobeelden de schaal van de zorgkantoorregio te hanteren. Op basis van het regiobeeld wordt door de regionale zorgpartijen een “regioplan” opgesteld. Onder regionale zorgpartijen worden steeds alle voor de samenwerking relevant geachte partijen verstaan, dus bijvoorbeeld inclusief relevante UMC’s, welzijn, gemeenten patiëntenorganisaties etc. In dit plan is inzichtelijk wat de prioritaire regio-opgaven zijn. Dit kan bijvoorbeeld gaan over specifeke doelgroepen als kwetsbare ouderen, maar ook over onderwerpen als het borgen van voldoende specialistische (GGZ) zorg. Daarnaast bevaten de regioplannen afspraken over hoe partijen deze regio-opgaven gecommiteerd gaan aanpakken en wie daarbij betrokken zijn.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. E. De organisatie werkt actief toe naar samenwerkingsverbanden met organisaties buiten de Forensische Zorg.

We ontwikkelen en implementeren een passende lokale (waar nodig regionale) werkwijze die zorg en welzijn verbindt voor mensen met psychische klachten in de komende 5 jaar. Hierbij wordt voortgebouwd op de bestaande werkstructuur tussen de VNG en ZN. Voorbeelden van interventies die regionaal ingezet kunnen worden zijn: Welzijn op Recept 2.0, Welzijn op consult, Wally, Regionale cliëntenorganisaties in de ggz.

Zorg op maat
6.1.1. B Overdracht is gericht op continuïteit van zorg met een optimale overdracht van informatie. De patiënt/cliënt is zoveel mogelijk betrokken bij zijn/haar overdracht. Tijdens het proces van overdracht wordt met elkaar afgesproken welke informatie (binnen de wettelijke kaders) wordt uitgewisseld bij de overdracht. Doel is om zorg te dragen voor een doelmatige en veilige zorg en de continuïteit van zorg.
Zorg op maat

6.1.1. C. De organisatie organiseert een “warme” overdracht. Indien mogelijk vindt kennismaking met de vervolgorganisatie plaats binnen de overdragende organisatie.

Zorg op maat
6.1.1. D. Professionals stemmen inhoud en taal van de overdracht af om behandeling en begeleiding goed op elkaar te laten aansluiten. Waar mogelijk delen de organisaties informatie om dubbel werk te voorkomen (bijvoorbeeld dat de ene organisatie gebruik maakt van de delictanalyse van de andere organisatie en niet opnieuw zelf bij de patiënt/cliënt de delictanalyse gaat uitvoeren).
Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. A. In het geval van stapelzorg wordt door betrokken partijen de coördinerende rol afgesproken en professionals zorgen voor regelmatige afstemming van het behandel- en begeleidingsplan, waarbij men een gezamenlijk signaleringsplan opstelt.

Op- en afschalen zorg
6.1.1. F. Wanneer partijen er samen niet uit komen en problemen ontstaan in de kwaliteit, veiligheid en/of continuïteit van zorg, neemt de organisatie contact op met de inkoper binnen DJI om als opdrachtgever mee te denken.
Externe communicatie en samenwerking
6.1.1. G. Indien reclassering betrokken is: Bij de uitvoering van de zorg wordt de driehoeksverhouding gehanteerd tussen de reclassering, patiënt/cliënt en behandelaren en/of begeleiders, waarbij alle partijen elkaar informeren (binnen de wettelijke kaders). De drie-partijenovereenkomst kan als middel worden gebruikt om de samenwerking te formaliseren.
Zorg op maat

6.1.1. H. De organisatie heeft aandacht voor de doelen gericht op uitstroom en nazorg (zoals dagbesteding, financiën, wonen, sociaal netwerk, relatie) en er wordt actie ondernomen om deze doelen na te streven.

Externe communicatie en samenwerking
6.1.1. I. Indien van toepassing heeft de organisatie (met het oog op de continuïteit van zorg) contact met de geëigende partijen zoals reguliere GGZ, zorg, veiligheidshuis en gemeente (bijvoorbeeld over voortzetting van het traject binnen de Wmo) over de voortzetting van trajecten binnen de reguliere zorg bij aflopen van de strafrechtelijke titel.
c. Zorgpartijen spreken af om de samenwerking in de regio te bevorderen. Dit begint met het goed in kaart brengen van de feitelijke situatie in een zogenaamd “regiobeeld”. De toenemende druk op de toegankelijkheid van zorg door de mismatch tussen zorgvraag en zorgaanbod is daarbij het grootste punt van aandacht. Partijen hebben afgesproken om voor het opstellen van regiobeelden de schaal van de zorgkantoorregio te hanteren. Op basis van het regiobeeld wordt door de regionale zorgpartijen een “regioplan” opgesteld. Onder regionale zorgpartijen worden steeds alle voor de samenwerking relevant geachte partijen verstaan, dus bijvoorbeeld inclusief relevante UMC’s, welzijn, gemeenten patiëntenorganisaties etc. In dit plan is inzichtelijk wat de prioritaire regio-opgaven zijn. Dit kan bijvoorbeeld gaan over specifeke doelgroepen als kwetsbare ouderen, maar ook over onderwerpen als het borgen van voldoende specialistische (GGZ) zorg. Daarnaast bevatten de regioplannen afspraken over hoe partijen deze regio-opgaven gecommitteerd gaan aanpakken en wie daarbij betrokken zijn.
Externe communicatie en samenwerking
6.1.2. De organisatie is onderdeel van een lerend netwerk met andere organisaties, die onderdeel zijn van de forensische keten.
Externe communicatie en samenwerking

6.1.2. A. De organisatie sluit aan op reeds binnen de sector ontwikkelde (lerende) netwerken en expertisenetwerken (peer reviews) en/of werken actief en aantoonbaar toe naar deelname en/ of creëren zelf een lerend netwerk met andere organisaties binnen de forensische keten. De definities en eisen aan de kwaliteitsnetwerken zijn gedefinieerd in de methodiekomschrijving, zie www.kwaliteitsnetwerken.nl.

7.1.2. B. De organisatie bespreekt het kwaliteitsverslag breed binnen de organisatie en buitende de organisatie in het lerend netwerk. Doel hiervan is dat organisaties een cyclus in gaan waarin continu reflecteren, leren en verbeteren centraal staat. Op deze wijze wordt de lerende dialoog tussen de verschillende belanghebbenden binnen de organisatie en tussen de organisaties gevoed.

Externe communicatie en samenwerking
6.1.2. B. De organisatie wisselt periodiek ervaringen uit met de netwerkpartners met als doel om te leren en te ontwikkelen. Transparantie, het delen van informatie, en het elkaar ondersteunen bij moeilijke casussen, stimuleert in gezamenlijkheid leren om zo de gehele sector naar een hoger kwaliteitsniveau te brengen.
Omgeving

6.1.3. De organisatie heeft beleid en voert dat uit over hoe zij de maatschappij en de omgeving van de organisatie betrekt.

Omgeving

6.1.3. A. De organisatie voert een actief beleid om de directe omgeving te informeren over haar werkzaamheden en het doel ervan. Voorlichting via website en aan de media hebben als doel om de publieke beeldvorming over de Forensische Zorg te verbeteren en stigmatisering te reduceren. Hierbij wordt zo veel mogelijk in begrijpelijke taal gecommuniceerd en wordt jargon voorkomen.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.3. B. De organisatie heeft beleid over samenwerking met maatschappelijke organisaties, zoals: gemeente(n), politie, woningbouwverenigingen, schuldhulpverlening, werkgevers, maatschappelijke opvang organisaties, sportverenigingen, buurtverenigingen, geloofsgemeenschappen, et cetera.

Omgeving

6.1.3. C. Binnen de organisatie zijn de verantwoordelijkheden duidelijk beschreven ten aanzien van de communicatie met de wijk, instanties, gemeente(n), de samenleving, de media, et cetera.

Omgeving
b. Het opstellen van regiobeelden en regioplannen gebeurt in drie stappen: zie p. 44 IZA
Externe communicatie en samenwerking
Partijen maken in de contractering optimaal gebruik van de mogelijkheden die het zorgprestatiemodel (ZPM) biedt om een passende vergoeding af te spreken voor (zware en/of complexe) multidisciplinaire zorg
Externe communicatie en samenwerking

De inventarisatie en monitoring wordt uitgevoerd door de reeds bestaande regiotafels voor de wachtijden-. In deze inventarisatie worden in ieder geval de volgende zorg meegenomen:

• Klinische specialistische ggz (regionaal) in het kader van WVGGZ (inclusief eventuele MPU of PAAZ/PUK in regio)

• Eventuele HIC en KIB-voorzieningen

• Klinische en ambulante specialistische ggz: hoog complex-laag volume zorg (voor bijzondere doelgroepen, die regionaal door éen of zeer weinig partijen worden aangeboden)

• Beveiligde klinische zorg (niveau 2,3,4), (regionaal en bovenregionaal)

• Bovenregionale ambulante en klinische hoog specialistische zorg

• Bovenstaande is inclusief 18- /18+, jongvolwassenen en volwassenen.

Externe communicatie en samenwerking
In de samenwerkingsafspraken die regionaal worden gemaakt, wordt vastgelegd hoe en wanneer de domeinen elkaar consulteren (ook rondom een individuele client) en van elkaars expertise gebruik kunnen maken. Daarmee is dan o.a. direct contact mogelijk met behandelaren van patiënten door huisartsen. Voorbeelden: mentale gezondheidscentra van Breburg, GEM-initiatieven in Deventer en Doetinchem, netwerkpsychiatrie.
Externe communicatie en samenwerking
In 2023 en 2024 wordt vanuit de huidige ervaringen en verder bouwend toegewerkt naar een zo uniform mogelijke en na behoefe regionaal ingevulde passende werkwijze (en organisatie), gericht op samenwerking tussen huisartsenzorg, ggz zorg en sociaal domein bij triage en samenwerking tijdens en na zorg- en ondersteuningstrajecten. Dit wordt ondersteund d.m.v. een leernetwerk in samenwerking met partijen, door ondersteuning van AKWA ggz.
Professionele verplichtingen

4.1.5. D. Professionals bewaken de grenzen van hun vakbekwaamheid. Wanneer die grens bereikt is, zorgen ze dat ze nauw samenwerken met een voor de handeling/taak bekwame collega/partner.

Leerklimaat

4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.

Externe communicatie en samenwerking

4.1.7. D. De organisatie draagt bij aan de gezamenlijke arbeidsmarktaanpak zoals ontwikkeld door de Taskforce Forensische Zorg.

Innovatie

5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. G. De organisatie toetst jaarlijks de werking van het kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem. Voorbeelden van instrumenten hiervoor zijn: directie- of systeembeoordeling, kwaliteitsvisitaties en/of een kwaliteitscertificering.

Omgeving

5.1.1. De organisatie zorgt voor een veilig werk- en leefklimaat.

Veiligheid en zorg

5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.

Veiligheid en zorg
5.1.1. B. Bij incidenten gericht op de professional voelt deze zich ondersteund door de organisatie.
Veiligheid en zorg
5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.
Veiligheid en zorg

5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.

Veiligheid en zorg
5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.
Kwaliteitsmanagement

5.1.2. A. De organisatie heeft een aanpak gericht op het continu kunnen ontwikkelen en borgen van de kwaliteit van dienstverlening. Zaken zoals een plan-do-check-act-cyclus (PDCA), normeren, meten (door bijvoorbeeld audits), herontwerpen en verbeteren, ondersteunen deze aanpak.

Deze transformatie richting passende zorg draait om: 1. Te leveren zorg die op de eerste plaats efectief is en voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. 2. Daarnaast is deze zorg doelmatig en gaat in tijd, plaats en inhoud uit van de behoefe of situatie van de patiënt/cliënt. 3. Het toegankelijk houden van zorg. Dit betekent zelfstandig als het kan, in de eigen omgeving als het kan en digitaal als het kan. Fysiek contact blijf waar dit noodzakelijk is voor de patiënt/cliënt. Daarbij prevaleren arbeidsbesparende interventies boven arbeidsintensieve interventies. En er wordt ingezet op het versterken van de regie en het eigen netwerk van mensen en het gepast inzeten van interventies uit het welzijnsdomein, door zorg aan te sluiten op de individuele situatie van mensen: wat willen mensen, wat kunnen mensen, wat past bij mensen. Dat leidt tot een partnership tussen welzijnsdomein, zorgaanbieder, zorgprofessional en patiënt tijdens behandeling en herstel waardoor minder vaak een vraag met een medisch antwoord hoef te worden opgelost.Deze transformatie richting passende zorg draait om: 1. Te leveren zorg die op de eerste plaats efectief is en voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. 2. Daarnaast is deze zorg doelmatig en gaat in tijd, plaats en inhoud uit van de behoefe of situatie van de patiënt/cliënt. 3. Het toegankelijk houden van zorg. Dit betekent zelfstandig als het kan, in de eigen omgeving als het kan en digitaal als het kan. Fysiek contact blijf waar dit noodzakelijk is voor de patiënt/cliënt. Daarbij prevaleren arbeidsbesparende interventies boven arbeidsintensieve interventies. En er wordt ingezet op het versterken van de regie en het eigen netwerk van mensen en het gepast inzeten van interventies uit het welzijnsdomein, door zorg aan te sluiten op de individuele situatie van mensen: wat willen mensen, wat kunnen mensen, wat past bij mensen. Dat leidt tot een partnership tussen welzijnsdomein, zorgaanbieder, zorgprofessional en patiënt tijdens behandeling en herstel waardoor minder vaak een vraag met een medisch antwoord hoef te worden opgelost. 5. ‘Groene en klimaat neutrale zorg’ met laagst mogelijk uitstoot van broeikasgassen en impact op de leefomgeving, geleverd met oog voor spaarzaam en circulair gebruik van grondstoffen en materialen;

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. B. De organisatie faciliteert het continu leren en gestructureerd ontwikkelen en verbeteren van de praktijk.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. C. De organisatie werkt aan het verbeteren van processen met als doel een verbetering van efficiëntie, effectiviteit en doelmatigheid.

(mede) zeggenschap
5.1.2. D. De organisatie is een lerende organisatie, waarin ervaringen van patiënten/cliënten/naasten en professionals worden meegenomen in de analyse en het verbeteren van de uitvoering.
Kwaliteitsmanagement

5.1.2. E. Resultaten van de tevredenheids- en/of ervaringsmetingen zijn vindbaar voor patiënten/ cliënten (en hun naasten) (bijvoorbeeld door publicatie in kwaliteitsverslag en/of op website) en worden met de betreffende professionals besproken (zowel uitkomsten van tevredenheidsen/ of ervaringsonderzoeken onder patiënten/cliënten/naasten als tevredenheids- en ervaringsonderzoeken onder professionals).

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. G. De organisatie toetst jaarlijks de werking van het kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem. Voorbeelden van instrumenten hiervoor zijn: directie- of systeembeoordeling, kwaliteitsvisitaties en/of een kwaliteitscertificering.

Visie
5.1.3. De organisatie heeft een visie op goed bestuur, leiderschap, duurzaamheid en toezicht.
Visie
Om tot een goede inrichting van het hoog gespecialiseerd zorg aanbod te komen dienen 2 aspecten nader uitgewerkt te worden: - Opstellen visie op concentratie en spreiding van de zorg. Wat zijn de indicatiecriteria voor deze zorg, aan welke criteria dient het zorgaanbod te voldoen en wat is de omvang en spreiding die dit zorgaanbod moet hebben. Deze uitwerking dient in samenhang met afspraak 2 opgepakt te worden.
Visie
5.1.3. A. De organisatie beschikt over een transparante visie, draagt dit uit en ondersteunt de professionals in het werken conform deze visie. De organisatie bepaalt op basis van de visie de doelen.
Visie
5.1.3. B. De organisatie heeft een transparant besturingsmodel waarvan de werking jaarlijks wordt getoetst, bijvoorbeeld door middel van een directie- of systeembeoordeling.
Visie
5.1.3. C. De organisatie draagt samen met de professionals bij aan het verminderen van administratieve lasten.
Visie
5.1.3. D. De organisatie heeft een visie op hoe zij invulling willen geven aan duurzaamheid binnen de organisatie.
5. ‘Groene en klimaat neutrale zorg’ met laagst mogelijk uitstoot van broeikasgassen en impact op de leefomgeving, geleverd met oog voor spaarzaam en circulair gebruik van grondstoffen en materialen;
Visie
5.1.3. E. De organisatie heeft een professioneel statuut.
Visie
5.1.3. F. De organisatie werkt volgens de afspraken van de geldende Governancecode Zorg.
Visie
5.1.3. G. De organisatie heeft, indien de organisatie ook andere typen dienstverlening heeft, binnen a t/m e binnen dit kwaliteitsaspect specifiek aandacht voor de Forensische Zorg.
Innovatie
5.1.4. De organisatie draagt (waar mogelijk) bij aan wetenschappelijk onderzoek, innovatie en implementatie.
Innovatie
5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.
Innovatie
5.1.4. B. Waar mogelijk voert de organisatie zelf wetenschappelijk onderzoek uit op het gebied van de Forensische Zorg.
Innovatie
5.1.4. C. De organisatie zoekt actief naar mogelijkheden om te innoveren, bijvoorbeeld door middel van leren van data, eHealth en technologie.
(mede) zeggenschap
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
(mede) zeggenschap

5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).

(mede) zeggenschap
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
(mede) zeggenschap

5.1.2. D. De organisatie is een lerende organisatie, waarin ervaringen van patiënten/cliënten/naasten en professionals worden meegenomen in de analyse en het verbeteren van de uitvoering.

Visie

4.1.3. C. De organisatie heeft een visie en beleid over hoe geschoolde ervaringsdeskundigen ingezet worden binnen de Forensische Zorg, waarin antwoord wordt gegeven op vraagstukken zoals opleiding, positionering, verklaring omtrent gedrag (VOG) problematiek, rechten en plichten. Wanneer ervaringsdeskundigen worden ingezet zijn zij onderdeel van het multidisciplinair behandel-/begeleidingsteam.

Vakbekwaamheid

4.1.1. De professionals in de Forensische Zorg hebben een professionele grondhouding.

Professionele verplichtingen

4.1.1. A. Professionals gaan respectvol om met patiënten/cliënten, zowel in verbale als non-verbale communicatie.

Professionele verplichtingen

4.1.1. D. Professionals zijn zich bewust van hun eigen normen en waarden en zij kunnen deze professioneel hanteren. Professionals kunnen reflecteren op eigen gedrag en ervaringen en zij zijn in staat om dit bespreekbaar maken.

4.1.6. Binnen de organisatie is tijd, ruimte en openheid om continu te leren, te reflecteren en te ontwikkelen.

4.1.6. A. De organisatie zorgt dat voor iedere professional voldoende tijd en ruimte is om te leren en zich te ontwikkelen. De organisatie creëert hiervoor een cultuur die leren en reflecteren stimuleert en waar professionals zich ten opzichte van elkaar kwetsbaar kunnen opstellen.

a. Voor het toepassen van passende zorg in de praktijk (waardegedreven, op de juiste plek en op basis van samen beslissen), is een continu leer- en verbetercyclus door zorgprofessionals, zorgaanbieders en voor patiënten noodzakelijk.

Vakbekwaamheid

4.1.2. De professional werkt methodisch en volgens (zorg)standaarden.

4.1.2. A. Om tot een optimaal behandel- en/of begeleidingsresultaat te komen, werken zorgprofessionals per setting volgens de daar geldende methoden, modules en richtlijnen, zo veel als mogelijk ‘evidence- based’, dan wel volgens ‘good clinical practice’ en, waar mogelijk, volgens de laatste (wetenschappelijke) inzichten in relatie tot de doelgroep. De zorgstandaarden en generieke modules die bij het ZiNL gedeponeerd zijn geven de richting en zijn de basis voor de Forensische Zorg.

c. De inzichten over passende zorg worden beschreven in kwaliteitsstandaarden en professionele richtlijnen, waar het patiëntperspectief integraal onderdeel van is, en worden waar nodig versneld (modulair) geactualiseerd.

Leerklimaat

4.1.6. B. De organisatie heeft een actueel beleid voor vakmanschap ontwikkeling en scholing van professionals met bijbehorend budget en een daarop passend plan (desgewenst als integraal onderdeel van het jaarplan). De organisatie baseert zich hierbij op de uitgangspunten van het Programma Forensisch Vakmanschap en zet zich aantoonbaar in om de gestelde doelen te behalen.

e. Om passende verpleging en verzorging te faciliteren voor alle sectoren (wijk, huisartsenzorg, GGZ, MSZ en MDZ) en administratieve lasten te verlagen, spreken partijen af dat een inhaalslag gemaakt wordt in kennisontwikkeling en daaruit voortvloeiend in de ontwikkeling en implementatie van verpleegkundige kwaliteitsstandaarden, richtlijnen, en protocollen.

Leerklimaat

4.1.6. Binnen de organisatie is tijd, ruimte en openheid om continu te leren, te reflecteren en te ontwikkelen.

4.1.6. A. De organisatie zorgt dat voor iedere professional voldoende tijd en ruimte is om te leren en zich te ontwikkelen. De organisatie creëert hiervoor een cultuur die leren en reflecteren stimuleert en waar professionals zich ten opzichte van elkaar kwetsbaar kunnen opstellen.

4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.

4.1.7. C. De organisatie heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor forensische professionals.

4.1.5. G. Het is de verantwoordelijkheid van de bekwame professional om de nog niet volledig bekwame professional adequaat te begeleiden en te ondersteunen.

Leerklimaat
a. Voor het toepassen van passende zorg in de praktijk (waardegedreven, op de juiste plek en op basis van samen beslissen), is een continu leer- en verbetercyclus door zorgprofessionals, zorgaanbieders en voor patiënten noodzakelijk.
Professionele zorg
4.1.1. B. In de relatie met de patiënt/cliënt werkt de professional toe naar een functionele vertrouwensrelatie, enerzijds door eigen betrouwbaar gedrag te tonen, en anderzijds door het stimuleren van eigen verantwoordelijkheid bij de patiënt/cliënt.
Professionele zorg
4.1.1. C. Professionals zetten in op het motiveren en opbouwend beïnvloeden van patiënten/cliënten en zoeken daarbij aansluiting op de ervarings- en belevingswereld binnen de sociale context van de patiënt/cliënt.
Vakbekwaamheid
4.1.2. B. De professional handelt in lijn met de voor de sector beschikbare (zorg)standaarden en multidisciplinaire richtlijnen. Wanneer de professional daarvan afwijkt, motiveert hij/zij dit zorgvuldig met behulp van door de sector en/of professie erkende argumenten.
Professionele zorg

4.1.3. De professional werkt in een multidisciplinair team en draagt daar vanuit eigen expertise aan bij.

4.1.3. A. Binnen de Forensische Zorg wordt bij voorkeur gewerkt in een multidisciplinair team, waarbij iedereen, vanuit zijn/haar eigen professie, een bijdrage levert aan het eindresultaat.

4.1.3. B. Afstemming en samenwerking is de regel, en men kan in vertrouwen elkaar aanspreken op gemaakte afspraken.

Vakbekwaamheid
4.1.4. De professional houdt zich aan de professionele standaard, die bestaat uit vakinhoudelijke standaarden, beroepsethische normen en veldnormen.
Vakbekwaamheid

4.1.4. A. De professional houdt zich aan vakinhoudelijke standaarden, zoals methodieken, gevalideerde instrumenten en richtlijnen.

Vakbekwaamheid

4.1.4. B. De professional houdt zich aan de voor zijn/haar beroep geldende beroepsethische normen, onder andere vastgelegd in de beroepscodes (o.a. NIP, BPSW, V&VN, NVvP) en verfijnd/ aangevuld in jurisprudentie vanuit het tuchtrecht.

Vakbekwaamheid
4.1.4. C. De professional houdt zich aan de binnen de organisatie geldende gedragscodes en kwaliteitsdocumenten (zoals zorgprogrammering) die in de sector of branche ontwikkeld zijn.
Vakbekwaamheid
4.1.5. De professionals die werkzaam zijn binnen de Forensische Zorg zijn bevoegd en vakbekwaam.
Professionele verplichtingen
4.1.5. A. Professionals onderhouden hun vakkennis op basis van de vastgestelde competenties en leerdoelen, zoals ontwikkeld binnen het Programma Forensisch Vakmanschap.
Professionele verplichtingen
4.1.5. B. De professionals, voor wie dat van toepassing is, staan ingeschreven in het kwaliteitsregister van hun beroepsgroep, houden accreditatiepunten bij indien vereist vanuit hun titel en hebben indien van toepassing een geldige BIG-registratie.
Leerklimaat
4.1.5. C. Professionals leren en ontwikkelen van en met elkaar. Bijvoorbeeld door middel van feedback, casuïstiekbespreking, supervisie, intervisie, (team-)reflectie, werkbegeleiding en scholing.
Professionele verplichtingen
4.1.5. D. Professionals bewaken de grenzen van hun vakbekwaamheid. Wanneer die grens bereikt is, zorgen ze dat ze nauw samenwerken met een voor de handeling/taak bekwame collega/partner.
Professionele verplichtingen
4.1.5. E. Professionals zijn in beginsel verantwoordelijk voor hun eigen handelen.
Leerklimaat
4.1.5. F. Professionals die nog in opleiding en/of niet volledig vakbekwaam zijn, worden begeleid door een bevoegde en bekwame professional.
Leerklimaat
4.1.6. C. Voor organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, is het van belang dat zij op het gebied van forensische aspecten hun professionals ontwikkelen.
Leerklimaat
4.1.7. De organisatie draagt bij (in verhouding tot haar volume) aan het aantrekkelijk zijn en blijven van de sector op de arbeidsmarkt.
Leerklimaat
4.1.7. A. Nieuwe medewerkers krijgen bij indiensttreding een inwerkprogramma, zodat zij bekwaamheid in de Forensische Zorg kunnen opbouwen.
Leerklimaat
4.1.7. B. De organisatie creëert en behoudt opleidingsplaatsen, stageplaatsen, leerwerkplaatsen, plaatsen voor (zij-)instromers, en samenwerking met ROC’s, hogescholen en universiteiten.
Leerklimaat
4.1.7. C. De organisatie heeft voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor forensische professionals.
Externe communicatie en samenwerking
4.1.7. D. De organisatie draagt bij aan de gezamenlijke arbeidsmarktaanpak zoals ontwikkeld door de Taskforce Forensische Zorg.
Leerklimaat
4.1.5. G. Het is de verantwoordelijkheid van de bekwame professional om de nog niet volledig bekwame professional adequaat te begeleiden en te ondersteunen.
Innovatie

5.1.4. De organisatie draagt (waar mogelijk) bij aan wetenschappelijk onderzoek, innovatie en implementatie.

Innovatie
5.1.4. A. Landelijke ontwikkelingen en wetenschappelijk onderzoek worden gevolgd en, na afweging en waar mogelijk, geïmplementeerd. Hierbij wordt aansluiting gezocht met bijvoorbeeld collega-instellingen, het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), universiteiten, lectoraten, Hbo-instellingen, het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (EFP) en KFZ, om onder andere het delen van kennis en informatie te bewerkstelligen.
Innovatie
5.1.4. B. Waar mogelijk voert de organisatie zelf wetenschappelijk onderzoek uit op het gebied van de Forensische Zorg.
Innovatie
5.1.4. C. De organisatie zoekt actief naar mogelijkheden om te innoveren, bijvoorbeeld door middel van leren van data, eHealth en technologie.
(mede) zeggenschap
5.1.5. De Forensische Zorg is expliciet vertegenwoordigd in de medezeggenschapsorganen.
(mede) zeggenschap
5.1.5. A. Iedere organisatie heeft conform de geldende wet- en regelgeving de medezeggenschap geregeld voor medewerkers (Ondernemingsraad), medische en professionele staf (bijvoorbeeld verpleegkundige-agogische adviesraad) en patiënten/cliënten (patiënten/cliëntenraad en voor de LVB-doelgroep aangevuld met een verwantenraad).
(mede) zeggenschap
5.1.5. B. Organisaties die naast Forensische Zorg ook andere typen dienstverlening hebben, dragen zorg voor evenredige vertegenwoordiging van betrokkenen vanuit de Forensische Zorg.
Visie

4.1.3. C. De organisatie heeft een visie en beleid over hoe geschoolde ervaringsdeskundigen ingezet worden binnen de Forensische Zorg, waarin antwoord wordt gegeven op vraagstukken zoals opleiding, positionering, verklaring omtrent gedrag (VOG) problematiek, rechten en plichten. Wanneer ervaringsdeskundigen worden ingezet zijn zij onderdeel van het multidisciplinair behandel-/begeleidingsteam.

Omgeving

3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.

Omgeving

3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.

Zorg op maat

3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.

Zorg op maat

3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Vrijheden

3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.

Omgeving

5.1.1. De organisatie zorgt voor een veilig werk- en leefklimaat.

Veiligheid en zorg

5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.

Veiligheid en zorg

5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.

Veiligheid en zorg

5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.

Veiligheid en zorg

5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. A. De organisatie heeft een aanpak gericht op het continu kunnen ontwikkelen en borgen van de kwaliteit van dienstverlening. Zaken zoals een plan-do-check-act-cyclus (PDCA), normeren, meten (door bijvoorbeeld audits), herontwerpen en verbeteren, ondersteunen deze aanpak.

Deze transformatie richting passende zorg draait om: 1. Te leveren zorg die op de eerste plaats efectief is en voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. 2. Daarnaast is deze zorg doelmatig en gaat in tijd, plaats en inhoud uit van de behoefe of situatie van de patiënt/cliënt. 3. Het toegankelijk houden van zorg. Dit betekent zelfstandig als het kan, in de eigen omgeving als het kan en digitaal als het kan. Fysiek contact blijf waar dit noodzakelijk is voor de patiënt/cliënt. Daarbij prevaleren arbeidsbesparende interventies boven arbeidsintensieve interventies. En er wordt ingezet op het versterken van de regie en het eigen netwerk van mensen en het gepast inzeten van interventies uit het welzijnsdomein, door zorg aan te sluiten op de individuele situatie van mensen: wat willen mensen, wat kunnen mensen, wat past bij mensen. Dat leidt tot een partnership tussen welzijnsdomein, zorgaanbieder, zorgprofessional en patiënt tijdens behandeling en herstel waardoor minder vaak een vraag met een medisch antwoord hoef te worden opgelost.Deze transformatie richting passende zorg draait om: 1. Te leveren zorg die op de eerste plaats efectief is en voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. 2. Daarnaast is deze zorg doelmatig en gaat in tijd, plaats en inhoud uit van de behoefe of situatie van de patiënt/cliënt. 3. Het toegankelijk houden van zorg. Dit betekent zelfstandig als het kan, in de eigen omgeving als het kan en digitaal als het kan. Fysiek contact blijf waar dit noodzakelijk is voor de patiënt/cliënt. Daarbij prevaleren arbeidsbesparende interventies boven arbeidsintensieve interventies. En er wordt ingezet op het versterken van de regie en het eigen netwerk van mensen en het gepast inzeten van interventies uit het welzijnsdomein, door zorg aan te sluiten op de individuele situatie van mensen: wat willen mensen, wat kunnen mensen, wat past bij mensen. Dat leidt tot een partnership tussen welzijnsdomein, zorgaanbieder, zorgprofessional en patiënt tijdens behandeling en herstel waardoor minder vaak een vraag met een medisch antwoord hoef te worden opgelost. 5. ‘Groene en klimaatneutrale zorg’ met laagst mogelijk uitstoot van broeikasgassen en impact op de leefomgeving, geleverd met oog voor spaarzaam en circulair gebruik van grondstofen en materialen;

Kwaliteitsmanagement

5.1.2. B. De organisatie faciliteert het continu leren en gestructureerd ontwikkelen en verbeteren van de praktijk.

Kwaliteitsmanagement

7.1. De organisatie heeft een meerjarenplan waarin beschreven wordt hoe de organisatie de kwaliteitsaspecten genoemd in dit Kwaliteitskader beoogt te implementeren. De organisatie actualiseert het meerjarenplan minimaal jaarlijks. Het meerjarenplan is vormvrij en mag desgewenst geïntegreerd worden met andere meerjarenplannen van de organisatie.

Kwaliteitsmanagement

7.1.1. A. De organisatie stelt het meerjarenplan op in afstemming met een vertegenwoordiging van patiënten/cliënten (eventueel in een patiënten/cliënten- of verwantenraad), en medische en professionele staf (bijvoorbeeld vertegenwoordiging in een verpleegkundig-agogische adviesraad). Daarnaast bespreekt de organisatie het meerjarenplan binnen het lerend netwerkt. Doel hiervan is om samen doelen te stellen en te leren.

Kwaliteitsmanagement

7.1.1. B. Het eerste meerjarenplan is uiterlijk 31-05-2023 gereed.

Rapportage

7.1.2. De organisatie stelt per kalenderjaar een kwaliteitsverslag op of integreert de verslaglegging over kwaliteit in een ander (reeds bestaand) kwaliteits- of jaarverslag.

Rapportage

7.1.2. A. Door middel van het kwaliteitsverslag maken organisaties transparant waar ze staan met betrekking tot de implementatie van de kwaliteitsaspecten. Vanuit eigen reflectie, en in afstemming met patiënten/ cliënten (al dan niet via een patiënten-/cliënten-/verwantenraad) en medische en professionele staf (bijvoorbeeld via een verpleegkundig- agogische adviesraad), wordt beschreven wat is gerealiseerd en waar de organisatie nog op zal ontwikkelen.

Rapportage

7.1.2. C. In het kwaliteitsverslag komen minimaal onderstaande onderdelen terug. Wanneer het kwaliteitsverslag integraal onderdeel is van een ander kwaliteits- of jaarverslag, moeten onderstaande onderdelen, voor de geleverde Forensische Zorg herkenbaar en expliciet benoemd worden: i) Visie van de organisatie op het gebied van de Forensische Zorg. ii) Algemene informatie over de geleverde Forensische Zorg: (1) Type Forensische Zorg die de organisatie levert (settings, beveiligingsniveaus). (2) Aantal patiënten/cliënten op peildatum 31 december van het betreffende kalenderjaar. (3) Percentage Forensische Zorg (gefinancierd door DJI) ten opzichte van anders gefinancierde zorg (inclusief vrijwillige Forensische Zorg vallend onder de Zvw) in aantal patiënten/cliënten op 31 december van het betreffende kalenderjaar. iii) Voor de pijlers 1 t/m 4 geeft de organisatie in het kwaliteitsverslag een samenvatting van de behaalde resultaten en de huidige stand van zaken. Het beschrijft per pijler minimaal: (1) Een algemeen beeld van de mate waarin de organisatie wel of niet voldoet aan de kwaliteitsaspecten die onder deze pijler in dit Kwaliteitskader genoemd staan. (2) Een reflectie op de behaalde resultaten binnen deze pijler in het kalenderjaar waarover verslaglegging plaatsvindt. Hierbij is aandacht voor de successen en de aandachtspunten. De organisatie reflecteert aan de gestelde doelen in het eigen meerjarenplan (zie kwaliteitsaspect 1 in pijler 5). (3) De ontwikkelpunten voor het komend kalenderjaar binnen de pijler. iv) De binnen de setting afgesproken prestatie-indicatoren krijgen een plek in het jaarverslag. Naast de ‘cijfers’ geeft de organisatie een kwalitatieve toelichting op de cijfers.

Rapportage
7.1.2. B. De organisatie bespreekt het kwaliteitsverslag breed binnen de organisatie en buitende de organisatie in het lerend netwerk. Doel hiervan is dat organisaties een cyclus in gaan waarin continu reflecteren, leren en verbeteren centraal staat. Op deze wijze wordt de lerende dialoog tussen de verschillende belanghebbenden binnen de organisatie en tussen de organisaties gevoed.
Rapportage
7.1.2. D. Het kwaliteitsverslag is uiterlijk 31 mei van het volgende kalenderjaar gereed. Het eerste kwaliteitsverslag dient gemaakt te worden over het kalenderjaar 2022. Omdat het eerste verslagjaar een looptijd heeft van enkele maanden wordt in het eerste kwaliteitsverslag verwacht van zorgaanbieders dat zij kunnen weergeven op welke wijze zij inhoud willen geven aan de implementatie op basis van het meerjarenplan.
Rapportage

7.1.2. E. Het kwaliteitsverslag wordt gepubliceerd, in ieder geval op de website van de organisatie. Hiermee is het kwaliteitsverslag toegankelijk voor iedereen en daarmee wordt in een transparante informatieverstrekking aan de maatschappij en andere stakeholders voorzien. Het kwaliteitsverslag blijft minimaal 5 jaar openbaar toegankelijk.

Rapportage
7.1.3. De organisatie levert indicatoren en gegevens aan volgens de geldende aanleververplichtingen. Het betreft onder andere (en alleen indien voor de setting van toepassing) de prestatieindicatoren zoals beschreven in de Gids prestatie-indicatoren forensische psychiatrie en de doelmatigheidsindicatoren voor de FPC’s zoals beschreven in de Handleiding bekostiging en verantwoording van DJI.
g. Ten behoeve van implementatie en monitoring wordt door partijen gezamenlijk spiegelinformatie opgesteld die transparant is voor aanbieders, verzekeraars, toezichthouders en zorggebruikers. Daarvoor wordt een infrastructuur voor spiegelinformatie ingericht onder regie van VWS (zie punt 13c en 13d).
Rapportage
b. De kwaliteit van de interventies wordt mede beoordeeld vanuit het patiëntperspectief door transparantie per zorgaanbieder en vakgroep aan patiënten en verzekeraars, zoals de Patient Reported Outcome Measures (PROM’s), Patient Reported Experience Measures (PREM’s) en kwaliteit van leven, en het maatschappelijke perspectief op toegankelijkheid en betaalbaarheid. Dit gebeurt vanuit registraties waarvan de nut en noodzaak is getoetst (conform de afgesproken governance) en wordt onderschreven waarin de (generieke) PROM’s en PREM’s zijn meegenomen, maar ook aan de hand van aanvullende brondata (zie ook het thema digitalisering) zoals Vektis, DHD (Dutch Hospital Data) in relatie tot onder andere de kwaliteitsregistraties, Elektronisch voorschrijven (EVS) en Palga, zodat kwaliteitsgegevens in samenhang kunnen worden beoordeeld tot (kosten) efectiviteit en doelmatigheid.
Rapportage
e. Om de cyclus rond te maken worden bij voorkeur vanuit registraties waarvan de nut en noodzaak is getoetst en wordt onderschreven continu data beschikbaar gemaakt voor zorgverleners, patiënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en overheidspartijen om vanuit maatschappelijk perspectief kennishiaten in kaart te brengen, te agenderen, te evalueren/duiden, de inzichten vervolgens te (de-)implementeren en resultaten ten aanzien van passende zorg te monitoren.
Rapportage
g. Zorgverleners verzamelen en registreren, waar relevant, op systematische wijze gegevens over de kwaliteit van zorg om allereerst continu leren en verbeteren op lokaal niveau (bv huisartsen en ziekenhuizen), regionaal niveau en landelijk niveau mogelijk te maken. Binnen de GGZ gebeurt dit o.a. aan de hand van zorgvraagtypering.
Rapportage
d. De ggz werkt verder aan het vergroten van de transparantie en het verschaffen van uitkomstinformatie. In het komende jaar ontwikkelen we een realistisch tijdpad via de doorontwikkeling van zorgvraagtypering en CQI waarlangs we onder de juiste randvoorwaarden (privacy ed.) deze ambitie kunnen invullen, met als deadline voor beide doorontwikkelingen 1 januari 2025.
Rapportage
a. Er is versnelling nodig in het transparant maken van kwaliteitsgegevens in de ggz. Partijen gaan onder procesbegeleiding van het Zorginstituut werken aan meer uitkomstinformatie ten behoeve van toezicht, samen beslissen, leren en verbeteren en voor ondersteuning van zorgverzekeraars bij het contracteren van de juiste zorgaanbieder middels kwalitatieve en kwantitatieve uitkomstindicatoren.
Kwaliteitsmanagement

5.1.2. E. Resultaten van de tevredenheids- en/of ervaringsmetingen zijn vindbaar voor patiënten/ cliënten (en hun naasten) (bijvoorbeeld door publicatie in kwaliteitsverslag en/of op website) en worden met de betreffende professionals besproken (zowel uitkomsten van tevredenheidsen/ of ervaringsonderzoeken onder patiënten/cliënten/naasten als tevredenheids- en ervaringsonderzoeken onder professionals).

Veiligheid en zorg

3.1.1 Bij de behandeling/begeleiding van de patiënt/cliënt staat de balans tussen veiligheid en persoonsgerichte zorg centraal.

Veiligheid en zorg

3.1.1. A. i)De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. i) Binnen de klinische en ambulante behandel setting wordt gewerkt met een model gericht op recidivereductie, zoals bijvoorbeeld het Risk-Need-Responsivity (RNR) principe21. Daarnaast wordt hierbij gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg.

Veiligheid en zorg
3.1.1. A. ii) De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. ii) Voor alle ambulante begeleiding en alle verblijfszorg (begeleid wonen) wordt in ieder geval gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg, waarbij begeleiders de risicofactoren betrekken in hun begeleiding.
Veiligheid en zorg
3.1.1. B. Wanneer veiligheid en persoonsgerichte zorg in tegenspraak zijn met elkaar, weegt veiligheid zwaarder in de afweging.
Veiligheid en zorg
3.1.2. Veiligheidsmanagement(waaronder risicomanagement) is een integraal onderdeel van de Forensische Zorg.
Veiligheid en zorg

3.1.2. A. Voor iedere patiënt/cliënt wordt een risicotaxatie uitgevoerd middels een erkend instrument. Op basis van de uitkomsten wordt, waar geïndiceerd of waar nodig, een (vroeg) signaleringsplan opgesteld. Risicotaxatie en een signaleringsplan (en waar van toepassing een terugvalpreventieplan) vormen een integraal onderdeel van het behandelplan/begeleidingsplan.

Veiligheid en zorg
3.1.2. B. De delictanalyse wordt voor alle patiënten/cliënten binnen de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) ingezet. Voor de Overige Forensische Zorg (OFZ) geldt dat de organisatie beleid heeft bij welke patiënten/cliënten men wel of geen en wanneer een delictanalyse inzet. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt mede opgesteld naar aanleiding van de, indien afgenomen, delictanalyse. Voor de delictanalyse wordt gebruik gemaakt van de methode die onder het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ) is ontwikkeld.
Veiligheid en zorg
3.2.7. Veiligheidsmanagement (waaronder risicomanagement) specifiek per Klinisch en Ambulant
Veiligheid en zorg
3.2.7. A. Binnen de Klinische Forensische zorg wordt het veiligheidsmanagement afgestemd op en (waar sprake is van beveiligingsniveaus) ingepast binnen het geldende beveiligingsniveau.
Veiligheid en zorg
3.2.7. B. Binnen de Ambulante setting is het nodig om met een veiligheidsplan te werken als er sprake is van een hoge kans op recidive (eventueel veroorzaakt door acute risicofactoren), indien mogelijk met betrokkenheid van systeemleden.
Professionele zorg
3.1.1. D. Professionals werken aan een veilige en betrouwbare professionele relatie met de patiënt/cliënt. Dit draagt bij aan de motivatie van patiënt/cliënt en de professional creëert binnen het contact voldoende veiligheid waarin de patiënt/cliënt kritisch naar zichzelf kan kijken en nieuw gedrag kan aanleren. Dit is essentieel om tot een geslaagde behandeling/begeleiding te kunnen komen.
Autonomie cliënt
3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.
Autonomie cliënt
3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.
Omgeving

3.2.8. Het leefklimaat vormt een belangrijk onderdeel van de behandeling/begeleiding binnen de klinische- en verblijfssetting.

Omgeving
3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.
Omgeving
3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.
Omgeving
3.2.8. E. Het leefklimaat biedt ruimte aan een zinvolle dagbesteding en aandacht voor fysiek en psychisch welbevinden.
Zorg op maat

3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.

Zorg op maat

3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Vrijheden
3.2.9. Bij het toekennen en uitvoeren van verloven is het risicomanagement leidend. Dit onderdeel is alleen in de klinische setting van toepassing.
Vrijheden
3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.
Vrijheden
3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.
Vrijheden
3.2.9. C. Bij het toekennen van verlof is er oog voor de positie van het slachtoffer van het delict, indien er een slachtoffer is gemaakt door de dader. Ofwel doordat er slachtofferonderzoek wordt uitgevoerd, ofwel dat hierover informatie wordt ingewonnen bij netwerkpartners. De uitkomsten worden meegewogen in de voorwaarden voor het verlof.
Vrijheden
3.2.9. D. Verlofregelingen worden per casus voorafgaand aan inwerkingtreding met betrokken netwerkpartners en de directe naasten (binnen de geldende wet- en regelgeving) besproken.
Vrijheden
3.2.9. E. Het verlof wordt voor- en nabesproken met de patiënt/cliënt.
Op- en afschalen zorg

3.1.6. A. Risicomanagement is leidend bij het op- en afschalen.

Op- en afschalen zorg
3.1.6. B. Op- en afschalen gebeurt afhankelijk van het (risicovol) gedrag en de bevindingen van het team van behandelaren/begeleiders, gebaseerd op rapportage en dossiervoering, inzichtelijk voor de patiënt/cliënt.
Op- en afschalen zorg
3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).
Veiligheid en zorg

3.1.3. C. De eerste definitieve versie van het behandelplan/begeleidingsplan wordt opgesteld op basis van delictanalyse (indien beschikbaar), de risicotaxatie (indien beschikbaar), de beschermende factoren, de eisen van de rechter/reclassering en stoornis-specifieke diagnostiek. Daarnaast is het behandelplan/begeleidingsplan afgestemd op iemands persoonlijke behoeften, krachten, kwetsbaarheden, wensen en voorkeuren.

Veiligheid en zorg

5.1.1. A. Professionals voelen zich veilig en ondersteund door hun team en de organisatie waar zij werkzaam voor zijn. Er is aandacht voor intervisie, reflectie en verandering.

Veiligheid en zorg

5.1.1. B. Bij incidenten gericht op de professional voelt deze zich ondersteund door de organisatie.

Veiligheid en zorg

5.1.1. C. De veiligheidsprotocollen zijn bekend bij de professionals, worden toegepast en worden open en kritisch besproken.

Veiligheid en zorg

5.1.2. F. De organisatie stimuleert het bespreken en leren van incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen. Daarnaast doet zij indien nodig melding bij de betreffende toezichthouder en is er nazorg voor professionals beschikbaar die te maken hebben gehad met incidenten, calamiteiten en bijzondere voorvallen.

Veiligheid en zorg

5.1.2. De organisatie heeft een werkend kwaliteit- en veiligheidsmanagementsysteem.

Zorg op maat

3.1.3. De patiënt/cliënt ontvangt een behandelplan/begeleidingsplan op maat. Het behandelplan/begeleidingsplan is onderdeel van de behandelcyclus.

a. We hanteren de cyclus van gepast gebruik (agenderen, evalueren/duiden, implementeren resultaten, monitoren) als continue motor voor het concretiseren van Passende Zorg. Bij de toepassing van de cyclus in de praktijk staat patiëntgerichte zorg centraal, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de zorgvraag en patiënt specifeke factoren

Zorg op maat

3.1.3. A. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt multidisciplinair en zoveel mogelijk in samenspraak met de patiënt/cliënt en waar mogelijk reclassering opgesteld, geëvalueerd en bijgesteld. Het behandelplan/ begeleidingsplan is een dynamisch document dat wordt bijgesteld wanneer dat nodig is. Minimaal halfjaarlijks wordt het plan volledig geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Dit gebeurt vaker wanneer de situatie daarom vraagt. Indien de vervolgorganisatie al in beeld is sluit deze aan bij deze besprekingen.

Zorg op maat
3.1.3. B. Met het opstellen van het behandelplan/begeleidingsplan wordt zo snel mogelijk gestart na het eerste contact met de patiënt/cliënt. Een eerste definitieve versie van het behandelplan/ begeleidingsplan wordt afgerond na de observatieperiode/kennismakingsperiode en is bij voorkeur binnen zes weken en uiterlijk binnen drie maanden na intake gereed. Wanneer nog niet alle informatie compleet is, is in het plan opgenomen hoe hiertoe te komen en wordt aanvullende informatie op een later moment aan het dynamische document toegevoegd.
Veiligheid en zorg

3.1.3. C. De eerste definitieve versie van het behandelplan/begeleidingsplan wordt opgesteld op basis van delictanalyse (indien beschikbaar), de risicotaxatie (indien beschikbaar), de beschermende factoren, de eisen van de rechter/reclassering en stoornis-specifieke diagnostiek. Daarnaast is het behandelplan/begeleidingsplan afgestemd op iemands persoonlijke behoeften, krachten, kwetsbaarheden, wensen en voorkeuren.

Zorg op maat

3.1.3. D. Het behandelplan/begeleidingsplan bevat (SMART) doelen met helder beschreven doorlooptijden, waaronder het beoogde einddoel. Deze zijn te allen tijde transparant voor de patiënt/ cliënt. De professional en de patiënt/cliënt zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het halen van de doelen en de doorlooptijden.

Zorg op maat
3.1.3. E. Professionals sluiten in het behandelplan/begeleidingsplan aan bij de belevingswereld binnen de sociale context en vaardigheden van de patiënt/cliënt. Van belang is dat de patiënt/cliënt zo veel mogelijk geïnformeerd is over waar hij/zij aan toe is, ook als het plan nog opgesteld wordt of nog niet volledig is. De betrokken professionals en de patiënt/cliënt spreken af welke professional het eerste aanspreekpunt is voor de patiënt/cliënt en wie de patiënt/cliënt dus ook informeert.
Zorg op maat
3.1.3. F. De organisatie heeft beleid ten aanzien van anderstaligen.
Rapportage

3.1.4. Rapportage en dossiervoering worden uitgevoerd conform de professionele standaard.

Zorg op maat
3.1.4. A. De behandelaren/begeleiders verzamelen in de eerste 24 uur (gerekend vanaf het eerste contact met de patiënt/cliënt) de meest cruciale informatie over de patiënt/cliënt (o.a. kritische informatie over bijvoorbeeld medicatiegebruik). De behandelaren/begeleiders zorgen ervoor dat deze informatie toegankelijk is voor alle andere betrokken behandelaren/begeleiders binnen de eigen organisatie. Dat mag in een voorlopig behandelplan/begeleidingsplan, of op een andere manier in het dossier.
Rapportage

3.1.4. B. De behandelaren/begeleiders rapporteren in het dossier van de patiënt/cliënt op de gestelde doelen in het behandelplan/begeleidingsplan.

Autonomie cliënt
3.1.4. C. De organisatie heeft afspraken vastgelegd over wie onder welke voorwaarden inzage heeft in het dossier van de patiënt/cliënt en onder welke voorwaarden het dossier gedeeld mag worden (zowel intern als extern).
Autonomie cliënt
3.1.4. E. De patiënt/cliënt heeft recht op inzage in zijn/haar eigen dossier. De hiervoor opgestelde procedures zijn vastgesteld.
Inbreng cliënt
3.1.4. D. De patiënt/cliënt wordt zo veel mogelijk betrokken bij het opstellen van periodieke (voortgangs-) rapportages over de behandeling/begeleiding.
Op- en afschalen zorg

3.1.6. De behandeling/begeleiding wordt waar mogelijk afgeschaald en waar nodig opgeschaald, zodat de zorg doelmatig en effectief wordt ingezet. Dit geldt zowel voor op- en afschalen binnen de eigen organisatie als binnen de keten(zie hoofdstuk 6 en bijlage 4).

Op- en afschalen zorg
3.1.6. A. Risicomanagement is leidend bij het op- en afschalen.
Op- en afschalen zorg
3.1.6. B. Op- en afschalen gebeurt afhankelijk van het (risicovol) gedrag en de bevindingen van het team van behandelaren/begeleiders, gebaseerd op rapportage en dossiervoering, inzichtelijk voor de patiënt/cliënt.
Op- en afschalen zorg
3.1.6. C. In reguliere situaties wordt in het multidisciplinair overleg (MDO) besloten wanneer het traject afgeschaald dan wel opgeschaald dient te worden (binnen de juridische kaders). In crisissituaties handelen de professionals naar bevinden. Deze beslissing wordt geïnitieerd door het behandelteam en de behandelaar. Waar nodig vindt hierover overleg plaats met de reclassering, toezichthouder en wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing).
Vrijheden
3.2.9. Bij het toekennen en uitvoeren van verloven is het risicomanagement leidend. Dit onderdeel is alleen in de klinische setting van toepassing.
Vrijheden
3.2.9. A. De organisatie heeft voor de beveiligingsniveaus die zij aanbiedt een beleid voor het toekennen van vrijheden en verloven vertaald naar praktische handvatten voor professionals en in begrijpelijke taal voor de patiënt/cliënt. Bijvoorbeeld afspraken over wat al dan niet multidisciplinair besloten moet worden alsmede het al dan niet inzetten van een onafhankelijke commissie voor het toekennen van vrijheden en verloven.
Vrijheden
3.2.9. B. De behandelaar stelt samen met de patiënt/cliënt en eventueel de reclassering een verlofplan op dat aansluit bij de behandeldoelen en het risicoprofiel van de patiënt/cliënt. De patiënt/ cliënt wordt gestimuleerd om, waar mogelijk binnen zijn/haar capaciteiten, zelf in het verlofplan eventuele risicofactoren aan te geven en interventies te formuleren.
Vrijheden
3.2.9. C. Bij het toekennen van verlof is er oog voor de positie van het slachtoffer van het delict, indien er een slachtoffer is gemaakt door de dader. Ofwel doordat er slachtofferonderzoek wordt uitgevoerd, ofwel dat hierover informatie wordt ingewonnen bij netwerkpartners. De uitkomsten worden meegewogen in de voorwaarden voor het verlof.
Vrijheden
3.2.9. D. Verlofregelingen worden per casus voorafgaand aan inwerkingtreding met betrokken netwerkpartners en de directe naasten (binnen de geldende wet- en regelgeving) besproken.
Vrijheden
3.2.9. E. Het verlof wordt voor- en nabesproken met de patiënt/cliënt.
Veiligheid en zorg

3.1.1 Bij de behandeling/begeleiding van de patiënt/cliënt staat de balans tussen veiligheid en persoonsgerichte zorg centraal.

Veiligheid en zorg

3.1.1. A. i)De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. i) Binnen de klinische en ambulante behandel setting wordt gewerkt met een model gericht op recidivereductie, zoals bijvoorbeeld het Risk-Need-Responsivity (RNR) principe21. Daarnaast wordt hierbij gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg.

Veiligheid en zorg

3.1.1. A. ii) De behandeling/begeleiding is primair gericht op reductie van recidiverisico. ii) Voor alle ambulante begeleiding en alle verblijfszorg (begeleid wonen) wordt in ieder geval gebruik gemaakt van principes van kracht- en herstelgerichte zorg, waarbij begeleiders de risicofactoren betrekken in hun begeleiding.

Veiligheid en zorg

3.1.1. B. Wanneer veiligheid en persoonsgerichte zorg in tegenspraak zijn met elkaar, weegt veiligheid zwaarder in de afweging.

Veiligheid en zorg

3.1.2. Veiligheidsmanagement(waaronder risicomanagement) is een integraal onderdeel van de Forensische Zorg.

Veiligheid en zorg

3.1.2. A. Voor iedere patiënt/cliënt wordt een risicotaxatie uitgevoerd middels een erkend instrument. Op basis van de uitkomsten wordt, waar geïndiceerd of waar nodig, een (vroeg) signaleringsplan opgesteld. Risicotaxatie en een signaleringsplan (en waar van toepassing een terugvalpreventieplan) vormen een integraal onderdeel van het behandelplan/begeleidingsplan.

Veiligheid en zorg

3.1.2. B. De delictanalyse wordt voor alle patiënten/cliënten binnen de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) ingezet. Voor de Overige Forensische Zorg (OFZ) geldt dat de organisatie beleid heeft bij welke patiënten/cliënten men wel of geen en wanneer een delictanalyse inzet. Het behandelplan/begeleidingsplan wordt mede opgesteld naar aanleiding van de, indien afgenomen, delictanalyse. Voor de delictanalyse wordt gebruik gemaakt van de methode die onder het programma Kwaliteit Forensische Zorg (KFZ) is ontwikkeld.

Professionele zorg

3.1.1. D. Professionals werken aan een veilige en betrouwbare professionele relatie met de patiënt/cliënt. Dit draagt bij aan de motivatie van patiënt/cliënt en de professional creëert binnen het contact voldoende veiligheid waarin de patiënt/cliënt kritisch naar zichzelf kan kijken en nieuw gedrag kan aanleren. Dit is essentieel om tot een geslaagde behandeling/begeleiding te kunnen komen.

Autonomie cliënt

3.1.1. C. De patiënt/cliënt heeft (naar vermogen en rekening houdend met eventuele (verstandelijke) beperkingen) een actieve inbreng en eigen verantwoordelijkheid bij het opstellen en uitvoeren van het behandelplan/begeleidingsplan en het behalen van afgesproken doelen. De organisatie stimuleert dit, onder andere door patiënt/cliënt goed te informeren.

Autonomie cliënt

3.1.1. E. De autonomie van de patiënt/cliënt wordt zo lang mogelijk en zo goed mogelijk gewaarborgd. Onvrijwillige zorg wordt zo min mogelijk ingezet. Wanneer wel nodig, dan wordt inzet van onvrijwillige zorg multidisciplinair afgewogen op doelmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en veiligheid.

Omgeving

3.2.8. A. In de klinische- en verblijfssetting is de patiënt/cliënt voor het grootste deel van de week in zijn/ haar eigen verblijf of op de groep. Professionals op de groep leveren vanuit hun handelen een bijdrage aan de behandeling en begeleiding van de patiënt/cliënt.

Omgeving

3.2.8. D. Sensitiviteit en transparantie van behandelaren/begeleiders zorgt voor aansluiting bij de patiënt/ cliënt en draagt daarmee bij aan het creëren van een leefklimaat dat ondersteunend is aan de behandel-/begeleidingsdoelen.

Zorg op maat

3.2.8. B. Binnen de klinische setting zijn sociotherapeuten op de afdeling en behandelaren op de hoogte van gezamenlijke leerdoelen van patiënten/cliënten en afspraken. Richting de patiënt/cliënt gebruiken zij zo veel mogelijk dezelfde taal en dezelfde boodschap. Verslaglegging is gericht op de beschreven doelen en risicofactoren, zoals benoemd in het behandelplan.

Zorg op maat

3.2.8. C. Binnen de verblijfssetting is het voor begeleiders op de afdeling noodzakelijk dat zij allen op de hoogte zijn van de begeleidingsdoelen en dat zij de behandeldoelen kennen zoals die in het behandelplan van de behandelaar (vaak vanuit een andere organisatie) geformuleerd zijn. Deze zijn zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Netwerk

3.1.5. Het netwerk van de patiënt/cliënt wordt actief betrokken tijdens de behandeling en/of begeleiding.

Netwerk

3.1.5. A. De behandeling/begeleiding is erop gericht om samen met de patiënt/cliënt zijn/haar omgeving zo in te richten dat hij/zij zich staande kan houden in de maatschappij. Het kan gaan om het betrekken van een bestaand (prosociaal) netwerk, het creëren van een nieuw netwerk en leren om weerbaarder te worden tegen eventuele negatieve invloeden. Er wordt gestreefd naar het hoogst haalbare in het betrekken van naasten met respect voor de wensen van de patiënt/cliënt en de naasten.

Netwerk

3.1.5. B. Naasten, en andere relevante systeemleden, van de patiënt/cliënt krijgen (tenzij er geen toestemming is van de patiënt/cliënt) uitleg over: i) De problematiek. ii) De behandeling/begeleiding. iii) De afspraken omtrent bezoek.

Netwerk

3.1.5. D. Gezien het grote belang van de invloed van het netwerk, wordt de patiënt/cliënt actief gemotiveerd om toestemming te geven zijn naasten te betrekken.

Zorg op maat

6.1.1. C. De organisatie organiseert een “warme” overdracht. Indien mogelijk vindt kennismaking met de vervolgorganisatie plaats binnen de overdragende organisatie.

Externe communicatie en samenwerking

6.1.1. A. In het geval van stapelzorg wordt door betrokken partijen de coördinerende rol afgesproken en professionals zorgen voor regelmatige afstemming van het behandel- en begeleidingsplan, waarbij men een gezamenlijk signaleringsplan opstelt.

Feedback op deze inhoud?